Ik hou van je

Sinds de kleuterschool was ze mijn moeders beste vriendin, en ik wist niet beter dan dat ze mijn biologische tante was. Ze was een stevig dame, die levenslang aan de slanke lijn deed; had een royale boezem; een bril met jampotglazen en altijd knollen in haar kousen. Zette ze koffie dan vergat ze water in het apparaat te doen, en melk kookte bij haar eeuwig over. Overal waar zij kwam, ontstond vanzelf een lichte chaos. ‘Van jou komt weinig terecht,’ beloofde haar godsdienstleraar op de lagere school, ‘want jij bent een rotte appel.’ Die belediging droeg ze met trots.

 

Haar levenswerk was het vullen en leegeten van een vriezer die de helft van haar keuken in beslag nam. Ze was de grootste afneemster van ’t IJsboerke; de beste klant van de bakker en het “trouwste” lid van de Weight Watchers. Ze rookte als een open haard, en scheurde rond in een rood koekblik, waarin ze rustig midden op de trambaan stil bleef staan. ‘Ik doe een goede daad,’ zei ze dan, ‘mensen halen door mij de tram nog.’ Mijn moeder probeerde ze dronken te voeren door een longdrinkglas voor meer dan de helft met rum te vullen, en er maar een flutbeetje cola in te doen…

 

Liepen we samen over de markt dan stootte ze me aan en zei ze: ‘Mir, moet jij eens opletten hoeveel mannen er Piet heten,’en dan riep ze uit volle borst:’Pie-hieiet!’ Hoe meer mannen er omkeken, hoe harder zij het uitgilde. Jammer voor haar dat de Tena Lady’s nog niet waren uitgevonden.

 

Haar leven was verre van gemakkelijk, maar ze bleef vrolijk. Zelfs toen ze kanker kreeg, wasa haar humor niet te vernielen. Toen ik huilde omdat haar haar bij bosjes uitviel, troostte zij mij door te zeggen: ‘Geeft niks griet, die groeien wel weer aan, en tot die tijd neem ik gewoon een pruik. Ik dacht zelf aan een hanenkam. Denk je dat die me staat?’

 

Haar kille en egoïstische man, vond dat ook doodzieke vrouwen hun taak in de huishouding niet mochten verkwanselen en hun man, kostte wat kost, moesten blijven behagen. Zelfs toen ze op het laatst niets meer kon, vond hij het teveel moeite een kopje thee voor haar te zetten. Wat moet ze eenzaam zijn geweest…

 

Tijd heelt veel wonden. Dat ze zoveel jaar na haar overlijden, nog steeds gemist wordt, wil zeggen dat ze een bijzonder mens is geweest. Ze mocht dan vol grappen en grollen zitten, ze stond als eerste op de stoep als iemand hulp nodig had. Ik vond haar net een grote bloemkool: ze had voor iedereen een stronkje. Vele keren heb ik aan haar graf gestaan. De laatste keer was vlak voordat haar man erin bijgezet zou worden. “Op bezoek gaan” vond ik daarna teveel eer voor hem.  

 

Al zeventien jaar heb ik spijt. Spijt als haar op mijn hoofd dat ik nooit vier simpele woorden tegen haar gezegd heb. Waarom heb ik wel met haar gelachen, gehuild, gezongen en gegeten, maar heb ik nooit gezegd hoeveel ik voor haar voelde?

Daarom: doe het zolang het (nog) kan: 
Schrijf het. Fluister het. Zeg het. Schreeuw het!

Vermomd als heer

‘Komt allen tezamen,’zingt een kinderkoor op de achtergrond. Niet jubelend van vreugde staan klanten met volgeladen karretjes te wachten om te mogen betalen. Kind is nog klein en deint in het winkelwagentje zachtjes mee op de muziek. Vóór mij in de rij staat een man. Correctie: een heer, want hij ziet er poepie deftig uit in zijn  driedelig kostuum, deftige dasspeld, keurig gekapt haar, en een lichte regenjas, waar hij voortdurend denkbeeldige pluisjes vanaf veegt.
Niet mijn type, te glad. Wel een man maar geen vent.

Onverwacht ziet hij in de rij naast hem een bekende. Ze groeten elkaar en maken een praatje. De heer stuurt zijn karretje naar links en schuift bij de bekende aan in de rij. Prima, des te sneller ben ik aan de beurt. Korte tijd later manoeuvreert hij echter weer naar rechts en schuift vóór mij aan in de rij. Ook goed. Dit tafereel herhaalt zich enige malen, totdat ik de eerste in de rij ben en mijn boodschappen op de kassaband zet. Ineens wordt meneer wakker.

‘Moet je kijken!’zegt hij op luide toon ‘die huisvrouwen hebben heel de dag niets te doen, maar wel voordringen bij de kassa!’ Het meest trieste van zijn opmerking vind ik nog dat alle wachtende mensen niets beters te doen hebben dan onze “aanvaring” te volgen. De man foetert en wenst mij besmettelijke ziektes toe, aldoor pluisjes van een mouw vegend. De kassamevrouw en ik kijken mekaar aan en taxeren elkaar als “wij vrouwen tegen die man daar.”

Het lukt me zowaar mijn kaken stijf op elkaar klemmen, terwijl meneer blijft doorgaan met zijn tirade, en met dodelijke ziektes begint te smijten. Dan is het genoeg. Ik heb betaald, de boodschappen bijna ingeladen en zeg in alle rust: ‘U mag er dan uitzien als een heer, u bent er in elk geval niet één.’
Doodse stilte. Dan gegniffel. De cassiere grijnst.
‘Mevrouw, 1-0 voor u.’
Toch wel een vent om er meteen weer voetbal bij te halen.

Als ik de winkel uitloopt, zet het kinderkoor ‘vrede op aarde in’.
Lopend naast de fiets met twee tassen aan het stuur en Kindlief achterop, glibber ik tussen de sneeuwresten over de stoep. Een jaguar rijdt voorbij, glimmend als een spiegel. Er zit een gladde verschijning achter het stuur. Hij ziet mij en toetert. Wanneer ik naar ‘m kijk, steekt hij eerst zijn middelvinger omhoog en wijst er vervolgens mee op zijn voorhoofd. Kind ziet zijn gebaar aan voor een groet en zwaait enthousiast “dag” met haar handje.
Zoevend rijdt de man voorbij, de onderkant van zijn eens smetteloze regenjas wapperend als een vuil vod tegen het portier.

Culinair afspraakje – vervolg

‘Niet schrikken! Er staan nog twee lege stoelen en partners zitten níet naast elkaar,’ zegt gastheer Frank terwijl hij de deur opent. Aan een lange tafel zit een gezelschap van vijftien personen. Kakel schudt handen en hoort namen die ze meteen weer vergeet, en neemt plaats op een stoel. ‘Ik ben Harrie,’ roept de man aan haar rechterkant luid, ‘en we hadden het net over uw bips, mevrouw!’ ‘We hadden het over ding, flóf, bips!’ roept een vrouw schuin tegenover hem. Met een opgerolde servet slaat ze in de richting van de luidruchtige man. Ze ziet er geagiteerd uit.    

 

Dus dàt is nou Harrie…denkt Kakel. De dronken lor van de bank, die eergisteren na de lunch in aangeschoten toestand de aandeelhoudersvergadering binnen was gelopen, iets ongepasts had geschreeuwd en per direct blijvend kon vertrekken.
‘Heeft je man je dat blauwe oog geslagen?’ informeert hij lallend. Minachtend blikt ze hem aan. Moet je zien hoe de stakker eruit ziet: een pafferig bezweet gezicht en een haardos die door de plantsoenendienst is gestyled met een hark. Hij hield vast ook van seksistische praatjes toen zijn prostaat het nog deed. Ze negeert hem moeiteloos, daarbij geholpen door de tafelgenoot links van haar.  

 

‘Noem mij maar Leo, hoor. U heeft net de kwarteleitjes gemist.’ Hij buigt zich vertrouwelijk naar haar toe. ‘Ik dacht, ik prik mijn vork erin en stop ‘m in mijn  mond, maar dat beek niet de juiste etiquette te zijn.’ Kakel grinnikt. Ze mag ‘m meteen.

 

Laat op de avond steekt Harrie een sigaar op. Kakel ruikt haar kans en holt naar het toilet. Op te pot telt ze haar zegeningen: tot nu toe is er nog niets verkeerd gegaan…!

 

Binnen wil ze zich weer in het geroezemoes mengen, als haar gastheer met oogsignalen laat weten dat er iets mis is. Hij wijst naar haar voeten. Ze ziet niks. Harrie ziet het wel.
‘Wat heb je nóu gedaan? Een grote boodschap?!’ joelt hij. Meteen wordt het  helemaal stil. Alle hoofden draaien in Kakels richting. Dan ziet ze het ook: een stuk wc-papier is in haar kleding blijven hangen en heeft ze als een lange staart achter zich aangetrokken. Haar man veert overeind en verleent eerste hulp. Harrie proest het uit en slaat met zijn vlakke hand op tafel. Het bestek en glaswerk rinkelt. Dit is het sein voor vertrek.

 

Bij plaatsgebrek in de hal is het afscheid buiten. Iedereen dromt samen rond Frank en prijst het eten. Harrie verplaatst zijn sigaar naar z’n andere mondhoek en knipoogt schalks naar Kakel.
‘Ding, flof… het hing aan je bipsss…’lispelt hij. Dit is de bloedige limiet. ‘Schei toch uit, man! Ding, flof, bips is zó 2002. Het is nu: “sms ff bondige clips”. Ze krijgt zo’n vreselijke zin een daad te stellen dat ze de sigaar uit zijn mond trekt en verpulvert onder haar laars. Zo, nou hij weer. Zijn vrouw komt aanstormen en is furieus. ‘Behéérs je nou eens!’

 

‘Ik ben toch al ontslagen…Maar ’t zal niet eenvoudig zijn een vervanger voor me te vinden,’ zegt Harrie onder de indruk van zichzelf.
Frank kucht en vraagt onverwacht om aandacht. ‘Het is…eh…een beetje laat…of eigenlijk juist nog wat vroeg…maar bij deze zeg ik jullie dat vanaf aanstaande maandag, Leo de functie van Harrie zal overnemen.’
Leek Harries ego net nog groter dan het heelal leek, plots is het volledig getorpedeerd.

 

Na alle felicitaties zet Leo zijn pilotenhelm op, loopt naar een Harley die onder een kale boom geparkeerd staat, en start de motor. Hij trekt de gashendel helemaal open. De ronkende uitlaatgassen blazen precies tegen Harrie aan, die finaal van de kaart is. Met jankende banden rolt Leo de nacht in.
‘Sterkte Harrie,’ zegt Frank ten afscheid, ‘je zult het nodig hebben!’
Een opmerking niet om te eten, maar wel om van te smullen.  

Paardenkracht

Vandaag ging hij zich uitsloven voor de vrouw met wie hij ging trouwen. Zij wist nog niet dat hij voor haar de ideale partij was, maar dat was slechts een detail. Ze spraken elkaar regelmatig – of nou ja, eerlijk gezegd eerder toevalligerwijs – maar hij wilde haar nu eenmaal hebben, bezitten, en de zijne maken, en als een man iets wilde, moest een man zorgen dat hij het kreeg. Het enige wat hij hoefde te doen was te leren paardrijden en dat zag er héél simpel uit.

Toen hij eenmaal voor het paard stond, viel het ‘m tegen, want dat beest bleek vrij groot. Hadden ze geen korter model? Afijn, een vent een vent. Hij wachtte tot het paard door zijn knieen zakte om er bovenop te kunnen gaan zitten, maar dat bleek de volgende tegenvaller: het paard bleef staan. Hij moest een voet in de stijgbeugel zetten – ‘nee, nee, we stappen altijd aan de linkerkant op!’ – het zadel vastpakken, en zijn been over de paardenrug zwieren. Nou ja, zwieren…maar goed toen hij zat, kon wat hem betreft de privéles beginnen.

In stap – een gewoon mens noemt zoiets lopen – ging het uitstekend. Hij hoorde termen als “van hand veranderen” en een “grote volte maken”, maar die besloot hij te negeren. Toen mocht hij in draf. Of hij dat zag zitten, vroeg het meisje. Hoezo, hij zat toch al? Ineens moest hij van alles tegelijk doen: klakken met zijn tong – ja hallo! – het paard aansporen met zijn hakken, en een tik geven met de zweep.

In een keer begon dat beest te hollen! Het meisje riep dat hij moest “lichtrijden”, iets van staan zit, staan zit, op de stijgbeugels. Nog een geluk dat hij een snelle leerling was en alles vlug onder de knie kreeg, maar mensenkinderen, wat bonkte dat paardenlijf onder zijn kruis, was dat normaal? Hij ergerde zich aan het gecommandeer van dat kind, dat hij weer van hand moest veranderen. Had hij niet twee handen op exact de goeie plek? Hij zweette hij zich rot en alsof dat nog niet voldoende was begon zijn bilnaad te schuren.

Zomaar ineens, van de ene op de andere tel, stond het paard stil. Zo abrupt dat hij uit het zadel gleed, en tussen het paard en de grond in bleef hangen. Het meisje kwam op hem toegesneld en zei dat het paard gestopt was omdat hij onverwacht een ruk aan de teugels had gegeven. Maar dat had hij helemaal niet gedaan! Die knol leidde gewoon een eigen leven. Moest het soms nog afgericht worden? Immens genant vond hij het om geholpen te worden met afstappen. Toen hij eenmaal op de grond stond, moest hij er van dat paardenkind direct weer opstappen. Ja zeg, wie gaf hier de orders?

Het mocht dan de grootste hobby van zijn aanstaande zijn – want zo was hij haar voor ’t gemak al gaan noemen –  na een half uur later wist hij het zeker: voor paardrijden was hij niet in het zadel gelegd. Meteen kreeg wel hij een nieuw idee waarmee hij ook indruk zou maken. Ze zwichtte vast voor een man die een groot huis met een ruime stal voor haar zooitje eigen paarden kon kopen. Hij wist ook al hoe hij dat geld kon vergaren: hij zou zich gaan toeleggen op de beleggersmarkt. Voor iemand met zijn potentie, wilskracht en doorzettingsvermogen moest dat een makkie zijn. Fluitend reed hij op de brommer naar huis. Onderweg zou hij het Financieel Dagblad, en de Telegraaf voor de beursnoteringen kopen. Geld stonk tenminste niet, wat je van paarden niet kon zeggen.

 Een kort verhaal, puur fictief. Mocht iemand zich in de laatste alinea aangesproken voelen, dan berust dat op louter toeval  😉