Schrijfopdracht WE300 van Plato (van de maand augustus) met als thema: uittreding.
‘Je mag gaan persen,’ zegt de vrouw naast haar.
Persen? Moet ze nou ook nog gaan persen? Ziet dat mens niet dat ze niet meer kán? De weeen hadden elkaar in zo’n rap tempo opgevolgd, dat ze ze niet meer weg had kunnen puffen. Ze is nat van het zweet, en haar lange haren plakken op haar gezicht en in haar nek. Het irriteert haar dat de vrouwen tussen haar benen kijken en nauwelijks aandacht aan haar besteden. Oh…ze weet precies wat die ouwe zeuren van haar denken: dit is je straf. Nette meisjes bevallen niet ongetrouwd van een kind.
Alsof zij de zwangerschap gewild heeft. Ze was weleens met haar kleren en jas aan in haar bed gekropen, in de hoop dat haar vader het teveel moeite zou vinden haar uit te kleden, maar zelfs daar had de keurige katholieke kerel zich niet door laten weerhouden. Daardoor was zij een schande voor haar familie geworden. Omdat de kerk het niet mag weten, en haar vader gewoon verder wil met zijn dagelijks leven, moest zij vertrekken. Haar leven was naar de gallemiezen. En haar moeder zou ze nooit meer zien.
Wat er ook zou gebeuren, zij zou achter haar kind blijven staan. Altijd. Het zou geen gemakkelijk leven voor haar worden, maar ze zou het er beter vanaf brengen dan haar schijnheilige vader.
‘Persen,’ roept de non weer, ‘je bent er bijna!’
Ze voelt hoe haar vliezen breken en tegelijkertijd wordt haar dochter geboren. Een mooi en compleet meisje. Ondanks haar vermoeidheid stralen haar ogen.
‘Hoe ga je haar noemen?’
‘Michelle,’ zegt ze trots. ‘Michelle Martin.’
Ze kan niet vermoeden dat haar dochter vijftig jaar later in een klooster haar leven zal slijten, en het beter voor haar veiligheid is, om er nooit meer een voet buiten te zetten.