Hoogspanning

Ruim twee weken geleden…

´U ziet er niet depressief uit,’ zei de dokter bij binnenkomst. Ik knikte. Ook al leef ik onder een grauwsluier, ik verdom het er verlept bij te lopen.
Het gesprek begon vriendelijk, maar ergens halverwege is er iets misgegaan. De arts  stelt vragen, maar onderbreekt me als ik antwoord geef, en kijkt elke twee minuten op z’n horloge.
‘De neuroloog denkt dat u CVS/ME heeft?’
‘Ja, daarom heeft…’
‘Hoe slaapt u?
‘Slecht.’
‘Dat doen alle depressieven,’ zegt hij afwezig.
‘Ik heb een tekort aan REM-slaap,’ zeg ik. Hij kijkt me onderzoekend aan.
‘Hoe bent u daar achter gekomen? Via Google?’ Nou ja, de hork!
‘Slaaponderzoeken bij uw collega.’ Geirriteerd rammelt hij op zijn toetsenbord en bestudeert het beeldscherm. De informatie schijnt hem niet te bevallen. Hij vouwt zijn handen achter zijn hoofd en declameert: ‘Is het leven zinvol van zichzelf, of moeten we het zinvol maken?’ Die kreet heeft ie ook niet zelf verzonnen.
‘Plato,’ mompel ik, waarom weet ik zelf ook niet.
‘Aha, een patient met belangstelling voor filosofie!’ zegt hij quasi grappig. U wilt de praktijk overnemen?’ Om er meteen achteraan te vragen: ‘Wat doet u heel de dag?’

Ik ben volkomen uit het veld geslagen. Het enige wat ik uitkraam is: tweedehands boeken verkopen voor Kika.
‘Kika? Wat is dat?’ vraagt de arts. Ben ik nou gek of hoe zit dat?
‘Kinderkanker,’ zeg ik.
‘Nóóit van gehoord,’ zegt-ie. Hij kijkt me aan alsof ik het terplekke verzin.

Verdriet raast als een inktzwarte wolk in razend tempo dichterbij. Ik kan niet meer. Deze man zuigt mijn laatste restje levensvreugde en energie op. Ik slik. Ik ga niet huilen, want die lol gun ik ‘m niet.

‘We gaan het zo doen,’ zegt hij resoluut. ‘We nemen u op in, u stopt met alle medicijnen, begint met zware nieuwe, en krijgt u een elektroshock.’ Een elektroshock? Ik pieker er niet over.
‘Ik wil geen shock,’ zeg ik.
‘…duurt twee tot drie weken,’ praat hij onverstoorbaar verder, ‘afhankelijk van het incasseringsvermogen van de patient.’ Over zijn bril, kijkt hij me veelbetekenend aan. Hij heeft niet één keer gevraagd wat ik wil. Waarom doet ie zo onsympathiek?
‘Ik wil geen shock,’ zeg ik weer. Het komt er minder resoluut uit dan ik van plan was.
‘We maken een afspraak voor over vier weken; krijgt u ook de uitslag van de onderzoeken. Neem uw man mee, dan komen we er wel uit.’ Ten teken dat het gesprek is afgelopen, staat hij op, en mag ik zijn slappe handje schudden.
Ik draai me om zodat de psychiater mijn tranen niet ziet, en vlucht de eerste de beste wc in.

Buiten slikt de betaalautomaat mijn kaartje in. Als ik een kwartier later een nieuwe heb, gaat de slagboom van de parkeergarage niet omhoog. De brug gaat open. Een automobilist vóór me rijdt een eend dood, en al die tijd schuurt het gesprek na in mijn hoofd. Tot thuis houd ik het droog. Nog maar net.

Kreunen

Het valt me op dat ik de laatste tijd zoveel kreun. Niet omdat ik piano’s verhuis, maar gewoon bij de dagelijkse dingen. Het begint al bij het opstaan. Stijf! Planking types doen daar vast een moord voor, maar voor mij is het reden mijn gevoel voor humor in het nachtkastje te leggen.

Kon ik voorheen mákkelijk mijn voet in mijn nek leggen, tegenwoordig kraak ik al als ik m’n knie naar m’n neus breng. Wrong ik me voorheen nog in bochten als ik jeuk op mijn rug had, nu kwel ik mezelf niet langer en pak ik de houten lepel van het slacouvert. Ik krab er schaamteloos de vellen mee van mijn rug. Even blazen. Klaar.

Maar ineens pikte ik die stijfheid van mezelf niet langer, en kwam kreunend in actie. Geen sportschool, ik ben mijn eigen motivator, en stelde een dagprogramma op. Vorige week ben ik ermee begonnen.
Ik begon met iets makkelijks: ogen dicht, ogen open, ogen dicht…
Ik voerde de moeilijkheidsgraad iets op: tenen omhoog, naar beneden…
Daarna was het tijd voor het grovere werk. Voor de training van de buikspieren, ging ik plat op de grond liggen, haakte mijn voeten onder de bedrand, en werkte mezelf krakend overeind. Van inspanning maakte ik een blazend geluid. De lucht was niet te harden en ik viel flauw. Toen ik bijkwam  besefte ik dat als ik in dit tempo mijn dagprogramma wil blijven volgen, ik een uur eerder  uit bed moet.

Wat ik gisteren nou weer had! Ik pakte een pakje boter uit de koelkast en toen schoot het in mijn rug. Zó erg, ik kon niet eens mijn schoenveters meer strikken. Van ellende ben ik maar op teenslippers de boodschappen wezen doen. Weet je nog wat voor weer het gisteren was? Het regende bakstenen. Mensen met hun voeten veilig in regenlaarzen, schudde hun hoofd toen ze mij op flip flops zagen lopen, maar dat liet me koud. Ik heb alles over voor gezond eten voor mijn huisgenoten.

Ik red me wel, hoor. Ik zoek alleen iemand die mijn teennagels wil knippen.

 

Veilig

Schrijfuitdaging WE-300 van Plato met als thema: jagen.

Wanneer hij ze het minst verwacht, komen ze uit alle hoeken en gaten tevoorschijn. Nooit eentje, maar altijd de hele familie: dochters, kleindochters, nichten, zussen, en tantes. Ze zitten hem achterna en lopen steeds sneller op hem in. Dat sommige van die ouwe wijven zo hard kunnen hollen, zeker renpaardenvlees gegeten. De vorige keer kon hij nog van ze winnen. Vandaag niet meer.

Dichter en dichter komen ze in zijn buurt. Hij rent voor zijn leven, tot in een steeg twee vrouwen hem tegemoet komen. Alsof het afgesproken werk is, halen ze allemaal een voorwerp tevoorschijn: de één een mes, de ander een tennisracket waar je iemand mee kunt elektrocuteren; een hockeystick, een deegroller…Hij heeft niets, alleen zijn knuisten. Die wijven zijn niet wijs en willen wraak, omdat hij een oud wijf haar pensioentje afpakte, en haar per ongeluk doodsloeg toen ze tegenstribbelde..

De vrouwen weten dat hij niet meer kan ontsnappen, en grijnzen vals.
‘We wachten je op.’ roept er eentje.
‘We kúnnen niet wachten op je!’ roept een wijf met een takkenbezem. Dat mens moet een heks zijn, straks begint ze ook nog te toveren.
Langzaam en heel zeker sluiten ze hem helemaal in. Eentje slaakt een woedende kreet, en haalt naar hem uit met een deegroller.

Met een gil, een bonkend hart en gierende longen, wordt hij wakker. Het is donker. Waar is hij, wat is er gebeurd? Een zweetdruppel rolt in zijn oog. Het prikt. Hij hoort het rammelen van sleutels en het verschuiven van een grendel. Iemand schijnt met een zaklamp vlak langs zijn gezicht.
‘Alles in orde?’ vraagt een mannenstem.
Hij komt overeind om zich meteen weer achterover te laten vallen. Hij heeft gewoon weer dezelfde nachtmerrie. Pfff, wat een geluk…hier in de gevangenis is hij veilig. Nóg wel.