Lieve mam

Lieve mam,

Je hebt het vroeger met mij niet gemakkelijk gehad. 

Ik sleurde je aan je arm over straat. Met leed overmande blikken werd je aangegaapt, maar ik sleurde stevig door, bang om de bus naar ons werk te missen.

In de puberteit heb ik mezelf plechtig beloofd later niet op jou te gaan lijken. Uiterlijk als twee druppel water okeej, maar nooit zou ik me druk gaan maken om onbelangrijke dingen als een schoon huishouden, of te nimmer een net stelletje ondergoed voor het ziekenhuis apart houden. Sommige dingen zijn er tussen toen en nu toch ingeslopen.

Sorry dat ik mopperend de ramen voor je zeemde, en op jouw aandringen: “Neem je ook het houtwerk mee?” altijd hetzelfde antwoord “Waar naartoe dan?” paraat had. 

Je bent een voorbeeld voor onberispelijke klederdracht: nooit zit je in een uitgezakte joggingbroek en een t-shirt vol vlekken op de bank. Zingend en dansend ga je door het leven, en je  bent een bron van zegenrijke hulpvaardigheid.
Hoe oud ik ook ben, jij blijft altijd mijn moedertje. Als we op vakantie gaan, sta je krom van bezorgdheid, en nog steeds moet ik de bovenste knoop van mijn jas dichtdoen.

Zolang als ik fiets – en dat is al héél lang – kom ik langs bovenstaand hectometerpaaltje en dan denk ik altijd aan jou. 

JLieve mam, van harte met je 76-ste verjaardag! Je bent al best een beetje oud, maar overjarig ben je nog lang niet. Als ik naar jou kijk, weet ik hoe ik er over 25 jaar uitzie, en dat bevalt me prima. Je bent een fantástisch mens, en we hopen dat je gezond de 100 haalt. In plaats van een persoonlijke felicitatie een virtuele met je favoriete nummer van Tol en Tol. Tot na de vakantie!

Onthazen

Kun jij goed niks doen? Dus niet een boek lezen of naar de tv kijken of in je neus peuteren, maar echt stil zitten in een stoel? Ik niet, maar ik ben vastbesloten het te leren. De eerste stap voorwaarts om uit de greep van CVS te komen, is een goede balans vinden tussen lichaam en geest. Ik ga aan de slag met mediteren en onthazen. Een hele klus! En hoe begin ik?

Toeval bestaat niet, want bij de kringloopwinkel ligt een geschikt boek voor maar 75 cent. Ik krijg sterk de indruk dat alle dorpsbewoner het geheim reeds ontsluierd hebben, want het boek ziet er verfrommeld  uit. 

Ik moet mijmeren, lees ik. Ik dacht dat dat woord was uitgestorven, maar het blijkt weer in de mode.

“Mijmeren is goed voor een mens. Je raakt er ontspannen van, en leert je in het “nu” te leven. NU-tijd moet je uitbreiden, zodat ie langer wordt, want in het “nu” is geen stress.”  

Ik zeg hardop: ‘Nu,’ en het moment is voorbij. De stress is er nog, want mijn hartje kleppert als de Radetzky mars. Zie je nou hoe moeilijk het is? Maar alles voor de geestelijke verdieping. Ik maak een beker nepkoffie, en ga buiten op het bankje zitten.

Meteen gaat de zon weg.
Ligt de zak koekkruimels nog binnen!
Maar ik heb met mezelf afgesproken pas na een half uur overeind te komen, en dat ga ik doen ook! Ik adem 3x diep in en uit, en dan gaat mijn NU-tijd in. 

Eigenlijk zit ik best lekker. Toch zéker tien  minuten. Waar een beetje CVS al niet goed voor is! Ik geniet van het moment, en complimenteer mezelf dat ik alles onder controle heb.
Tot mijn oog op de gezaaide zonnebloemen valt. Willen zij de avond halen, dan hebben ze dringend water nodig. Het liefst meteen.
De tortels bedelden koerend om een lekker hapje…Sorry guys, nou ff niet.
Logisch dat het “nu” wordt uitgebreid, denk ik. Als je je te pletter verveelt, duurt de tijd tweemaal zo lang. Dat is uiteraard niet  de strekking van het boek, waaruit maar weer blijkt dat ik een absolute beginner ben. Nóg wel. Ik neem een slok koffie en haal nog een keer diep adem.

Ineens knalt met een enorm kabaal de rolhordeur open en stormt mevrouw Konijn het terras op. Eindelijk afleiding!

Snottebel


In de Loet zit een meneer op een bankje. Zijn fiets staat een beetje schuin geparkeerd. Het hoofd van de man hangt voorover op zijn borst. Zo zeg, wat een bofferd! Die man doet lekker een middagdut, terwijl ik iemand ken die in bed ’s nachts nog geen oog dichtdoet.

Ik fiets door. Een paar meter verderop denk ik: stel nou dat ie géén dut doet, maar dat hem iets is overkomen? Een hartaanval ofzo? Moet ik straks in de krant lezen: “meneer overleden na hartaanval, doordat argeloze voorbijgangers hem voor middag duttende man aanzien”.

Ik fiets terug. Eerst maar eens kijken of ie slaapt.
Ik kuch. Geen reactie.
KUCHE UCHE!! Geen reactie.
Een stapje dichterbij dan maar. ‘Meneer, is alles goed met u?’ Stilte.
‘MENEER  IS  ALLES  GOED  MET  U?!’ Zijn hoofd schiet met een ruk overeind. Even kijkt hij mij gedesoriënteerd aan, dan geïrriteerd, en roept: ‘Rot op, idioot. Krijg de vinkentering. Laat me met rust!’ Ja, da’s ook een vorm van communiceren. Onaardige mensen; hoe ga je ermee om? En hem had ik willen (laten) reanimeren? Ik ga maar weer. 

Hé, kijk daar eens! Zijn fiets staat niet op slot… Oh, wat een buitenkans! Deze gelegenheid kan ik toch niet onbenut laten? Ik kijk naar de vinkenman; hij slaapt alweer. Ik aarzel. De verleiding is enórm om het fietssleuteltje uit het slot te halen, en achteloos in een braamstruik te gooien. Zijn verdiende loon… Zal ik…?
Nee, ik doe het niet, toch niet mijn stijl. Dankzij mijn rechtvaardigheidsgevoel  kan de man straks op zijn eigen fiets naar huis rijden. Besefte hij maar, welk noodlot hem net nog boven zijn hoofd hing. 

Wacht eens even, zegt een zacht sadistisch stemmetje in me. Wat ik óók kan doen is snot aan zijn fietsbel smeren! Haha, ik vind dit zo’n origineel idee van mezelf dat ik er helemaal vrolijk van word. Mijn irritatie is opslag verdwenen. Laat de snotteBEL dan ook maar zitten.
Terwijl ik naar huis fiets, vraag ik me af of ik de volgende keer weer een ‘hulpbehoevende’ man zal helpen? Misschien als zijn fiets niet op slot staat en er een bel op zit? Aan de andere kant: wie mij onnodig wakker maakt, zoekt óók ruzie! 

Vierenveertig

Licht misselijk druk ik op de bel. De deur zwaait open, een man, een hand. ‘Kom verder, ik ben Leo.’ Ik stap over de drempel en mijn voet schopt per ongeluk tegen een verfblik. Van schrik raken mijn ledematen de weg kwijt en struikel ik half voorover. In het voorbijgaan vang ik in een glimp op van mezelf in een spiegel: verre van elegant. Drie tellen binnen en de man ziet meteen wat voor onhandig vlees hij in de kuip heeft. Hoef ik ook niet meer uit te leggen dat ik hulp nodig heb om mijn chaotische, vermoeide leven op een rijtje te zetten. Met opgeheven hoofd probeer ik mijn imago een beetje te redden.

Leo wijst: een stoel, ga zitten, en ik leg mijn ingevulde formulieren bovenop een stapeltje paperassen op zijn bureau. Langzaam komt de stapel in beweging, en schuift het hele zaakje op de grond. De stress schiet als een raket omhoog. Waarom spannen de natuurkrachten altijd samen wanneer ik mijn best doe een goede eerste indruk te maken?  

Leo heeft vorsende ogen en kijkt niet weg. Ik ook niet. Twee jaar in het Sophia kinderziekenhuis omdat ik van school ben weggepest, en ik ben levenslang veroordeeld tot labiel psychiatrische weekdier. Overal moet ik bewijzen dat er geen steekje aan me los zit.

Hij vertelt wat over zichzelf. Een mirakel, want van therapeuten ben ik gewend dat ze je hun schoenmaat nog niet toevertrouwen. Hij is de rust zelve, zo erg zelfs dat hij alsmaar zit te geeuwen. 
‘Verveel ik je?’ vraag ik.
‘Nee, hoor,’ zegt-ie, ‘ik ben gewoon heel erg ontspannen.’ Doe mij daar een onsje van, denk ik, en het mag best ietsje meer zijn.  

Na het kennismakingsgesprek van een uur, dat aanvoelde als een jaar, mag ik weer naar buiten. Ik ben er nog niet uit of Leo een aardige man is, of een man is die aardig doet. Zijn schoenmaat is in ieder geval vierenveertig.