Ken je me nog, die mevrouw die de hark zwaait over de tuin?
Máánden geleden alweer (maar zeg nou zelf: wat is tegenwoordig een maand?) begroef ik met weinig ceremonie een dahliaknol in de tuin. Daar heb je anders handenvol werk aan: gat graven, stokje ernaast voor de herinnering, en dichtgooien die handel. Twee zinken gieters parkeerde ik alvast naast de regenton. De natuur bespaarde me handenvol gesjouw met volle gieters. Ja, ik bekijk het leven maar zoveel mogelijk van de zonzijde, want een ander pluspunt weet ik niet te verzinnen voor ons aangename voorjaar (NOT.)
Ik wachtte. Er gebeurde niets. Helemaal niets. Bollen, concludeerde ik, zijn ook niet meer wat ze geweest zijn. Waarom deed Mevrouw Dahlia het niet? Had ze te weinig zon gezien? Was ze verdronken? Nou ja, ze rustte daar in elk geval vredig.
Van de week zag ik dat ik broodnodig de swiffer eens door de tuin moest halen. Gevangen in een keurslijf van brave burgerlijkheid, stond ik tijdens het snoeien ietwat in mezelf te kwebbelen. Onverwacht en met een zweem van ergernis kwakte ik tegen de grond, mijn neus tussen afgevallen bladeren en restanten van tamme kastanjes.
Licht geknakt krabbelde ik overeind. Wat was er gebeurd? Aha, ik was gestruikeld over het dahliastokje. Van nijd gaf ik er met mijn authentieke Hollandse klomp een ferme trap tegen en rukte daarna het stokje uit de grond.
Krijg nou niks…Is dat geen…? Wat een mirakels wonder der natuur. Een heuse opstanding! Jawel, een levensechte, bloeiende dahlia, een heel trendy model nog wel met zelfs twéé bloemen! Oh, oh, die zou ik vanavond eens fijn onder Liefs neus wrijven.
‘Ik heb een verrassing voor je schat,’ sprak ik zwoel toen Joris voor de deur stond. ‘Loop maar even met me mee.’ Liefdevol begeleidde ik hem naar dahlia; wij zijn zulke fijne, warme mensen. Bij de bloeiende schoonheid aangekomen keek ik Man verwachtingsvol aan. Nou? Nou? Nou?
‘Die heb ik al lang gezien,’ sprak hij luchtig.
Tsssk, hij wel…