Ik moet je iets vertellen: ik heb een man èn een vriend.
Het zit zo: sinds kort mediteer ik. Om zelf niet van verbazing van een stoel te vallen, mediteer ik op een speciaal kussentje op de grond. Ik doe ’t nu bijna drie maanden: elke ochtend ongeveer een uur (echte yogi’s kijken niet op de klok, ahum.) Ik kan ’t nog steeds amper geloven, maar reeds na een maand voelde ik mijn innerlijke toerental teruglopen.
Een wonder, want mijn gedachten stuiteren als pingpongballen tegen mijn schedeldak. In mijn diepste wezen ben ik een chaoot. En ik kan wel overal rust zoeken, maar als-ie niet vanbinnen zit, kom ik ‘m buiten ook nergens tegen.
De meeste oefeningen weet ik nog van yoga. Het was alsof ik naar een nummer luisterde dat ik twintig jaar niet meer gehoord had, maar woord voor woord kon meezingen. Mijn yogajuf moest eens weten! Ze zei altijd: “Mirjam komt weer in de vijfde versnelling binnen.”
De eerste yogales wist ik niet wat me overkwam: iedereen zat te gapen zonder hand voor de mond. In wat voor aso zooitje ben ik nu weer terechtgekomen? dacht ik. Een jaar later – ik was een snelle leerling, uche – begreep ik dat de vork anders in de stil zat.
Dat mediteren op de ademhaling vond ik een saaie boel, en ik maakte de onvergeeflijke fout dat hardop te zeggen. Ken je dat, dat je een stomme opmerking maakt en Iedereen daarna meteen zijn mond houdt? “Ga maar twee minuten met je hoofd in een emmer water zitten,’ sprak de yogajuf mild, ‘eens kijken hoe je dan over je adem denkt. Je adem is je vriend!” Dat laatste was haar stokpaardje, en ik heb ‘t van haar overgenomen.
Het is keihard werken hoor, dat relaxen! En soms – wacht, kom ff wat dichterbij, dan hoor je me beter – héél soms fluistert het vanbinnen.