Mike’s oma

‘Mike’s oma gaat dood,’ zegt Kind.
‘Welke Mike?’ vraag ik. Roos heeft geen tijd om antwoord te geven, want haar mobiel rinkelt.

Ik zoek op mijn inwendige harde schijf en kan maar één gezamenlijke Mike bedenken: de Mike waarmee Roos acht jaar op de basisschool heeft gezeten.
Roosje-in-de-knop vertelde menigmaal tussen twee happen van de middagboterham door, dat Mike “Hetzelfde ruikt als de wc op school,” of dat-ie weer had zitten ruften en boeren in de klas.

Ik vond hem altijd een sneu kereltje. Zijn vader was gokverslaafd en nooit thuis. Zijn moeder werkte overdag in een boekwinkel, en ging s’avonds door met de verkoop van boeken op internet. Zijn oma fungeerde als voor- tussen- en naschoolse opvang.

Mike was dik en niet vooruit te branden. Zijn trui paste maar net over zijn aanzienlijke buik, en na drie jaar schoolzwemmen had-ie niet één diploma gehaald. Het halen van zijn verkeersdiploma was ook een verhaal apart: hij vertrok als tiende van de klas, en kwam ruim een half uur na de laatste binnen. Onderweg was hij gewoon een paar keer afgestapt om wat om zich heen te kijken.

Je zou verwachten dat hij op school een buitenbeentje was; desondanks hoorde hij er helemaal bij. Bij het verkeersdiploma fietsen, stond heel de klas hem buiten op te wachten, en toen Mike eindelijk in zicht kwam, scandeerde iedereen ter aanmoediging zijn naam. Zijn oma zag het van een afstandje tevreden aan. En nu is zij dus ziek. Kortgeleden zag ik haar nog in het dorp. Een kranig vrouwtje. Wat zou ze hebben? Vast die sluipende rotziekte.

‘Wat vroeg jij? ‘ vraagt Roos, als ze haar gesprek beeindigd heeft.
‘Welke Mike,’ herhaal ik.
‘Mike van Soets,’ zegt ze.
‘Van Soets?’ herhaal ik, ‘zo heet-ie toch niet van achteren?’ ‘Van Sóets,’ zegt kind weer. Ze zegt het op een toon alsof ik blond ben. Als mijn gezicht nog steeds een vraagteken is, wijst ze op haar laptop. Ah…ze bedoelt Mike van de tv-serie “Suits.” Over een advocatenkantoor stampvol intriges, verraad, meineed, overspel, decolleté’s, bergen geld en maatkostuums. Daar steekt “mijn” Mike maar magertjes bij af, maar dat zal zijn oma beslist niet erg vinden.

 

Morning glory

Schrijfopdracht WE-300 van Plato voor de maand september, met als thema: renovatie. 

Nerveus beent hij langs de kade. Nu het moment van vertrek bijna daar is, heeft hij last van koudwatervrees.

Hij heeft alles zorgvuldig voorbereid: afscheid genomen van zijn collega’s, vrienden, ex en  kinderen. De laatsten had hij een niets-aan-de-hand-jeugd willen geven, maar hij is in gebreke gebleven.

Hij stond al jaren niet meer lachend op en na zijn scheiding is zijn wereldbeeld pas goed gekanteld. Dat eenmaal beseffend,  was het alsof hij tegelijkertijd zowel de bodem van de put, als de uitgang had bereikt. Na alle onzekerheid, stress en angst, hunkert hij naar een nieuw begin.

Rigoureus heeft hij besloten dit platte land te verlaten, en zijn baas verzocht een baan bij een dochteronderneming voor hem in New York te regelen. Hij heeft de huur opgezegd, alles ingepakt en zijn bezittingen in de buik van het schip gereden. Hij heeft speciaal deze overtocht geboekt, omdat hij voldoende tijd wil hebben om afscheid van zijn oude leven te nemen. Een vliegtuig gaat te snel.

Hij ruikt in de lucht de naderende herfst. Zijn herinneringen gaan terug naar de boswandelingen met zijn kinderen, de eikels, de kastanjes, hun gelach… Hij duwt de gedachte weg; het is te pijnlijk aan hen te denken.

Kon hij maar een aanwijzing vinden waardoor hij wat meer vertrouwen in zijn nieuwe leven krijgt. Iets waaraan hij zich kan vastklampen als hij over zes weken bij ochtendgloren in New York zal uitstappen. Ongemakkelijk loopt hij naar de ingang van het imposante schip.
Plots valt zijn oog op de naam van de boot. Met trillende handen pakt hij de papieren voor de overtocht en vouwt ze open. In de papieren staat dezelfde naam als op het schip. Hoe is het mogelijk dat hij eroverheen gekeken heeft? Er is niets wat hem op dit moment gelukkiger kan maken.

Bye bye Bobo

Bobo, onze dikke huisvriend, is niet meer. Op vrijdagavond kwamen de klachten in alle hevigheid terug. Terwijl het dorpsfeest op zaterdag in volle gang was, spoedden Lief en ik ons naar de dierenarts. Die stopte een thermometer in Bobo’s kontje: koorts. Hij vond de ontstekingsbron, en beladen met pijnstillers en antibiotica tegen een blaasontsteking keerden we huiswaarts. Ondanks de medicijnen verergerde de pijn. Dan weet je als baasje hoe laat het is: de hoogste tijd.

Op maandag ging de dierenarts direct akkoord met mijn voorstel. Hij had het rapport van zijn collega in de computer al gelezen. Toch wilde hij voor zichzelf nog een diagnose stellen en vond een tumor in Bobo’s blaas.
‘Een bekende aandoening bij oude konijnen,’ vertelde hij. De  kwaal klonk als een geruststelling. ‘En zeven jaar is best oud voor een konijn,’ vatte de dierenarts het samen.

Toen kreeg Bobo eindelijk zijn verlossende spuit. Hoe gek het ook klinkt: het was mooi om te zien. Zijn hele lijfje ontspande, iets wat ik dagen niet meer had gezien.

Nu is er niemand meer die de hazelnoten uit mijn muesli eet, om een stukje brood bedelt, of ’s avonds aan Liefs voeten ligt. Toch is het goed zo. Bobo is bij ons geboren, en ligt nu naast zijn liefje Bella in de tuin. De cirkel is rond.

Ruzie in de polder

Het is een zeldzaam mooie zomeravond. Lief en ik fietsen door een nagenoeg lege polder. Het is zo stil, het lijkt wel of we de Krimpenerwaard voor onszelf hebben. Als we de bocht van een onverhard pad nemen, is als bij toverslag de leegte gevuld. Links van het pad zitten twee mensen in het gras in kleermakerszit tegenover elkaar. Het is een kleurrijk duo: de man draagt een lange rode “jurk” en de vrouw een oranje. Het zijn mooie mensen om te zien, met hun donkere tint en loshangende, zwarte haar. Een feest voor het oog.

Totdat we dichterbij komen, want dan  blijkt dat ze een pittige discussie voeren. Ze praten Pakistaans, dat typische mengelmoesje van Engels en Hindi. Ik versta er geen fluit van en dat is jammer, want in mij huist een onverzadigbare nieuwsgierigheid. Waarover maken ze ruzie? Zou een van hen vrolijk buiten de deur gesekst hebben? Of was slechts het eten aangebrand?

Het stel stoort zich niet aan Lief en mij, en ratelt ongehinderd door. De kerel klinkt als een norse boer en de dame als een whiskeydrinker met aangevreten stembanden. Beiden luisteren slecht naar elkaar. Eigenlijk helemaal niet, want ze kakelen continu door elkaar heen. Ze maken een opgefokte indruk, en Joris kijkt me met een betekenisvolle blik aan: straks vliegen ze elkaar nog in de lange haren.

Rechts van het pad ligt een zwarte damestas. Hij ligt erbij alsof-ie te vondeling is gelegd. Eensklaps voel ik me machtig. Ik hoef alleen maar de tas mee te grissen, en het stel zal in een handomdraai eensgezind de achtervolging inzetten. Had ik het maar gedaan.

Vlak voor de volgende bocht, kijken we nog even achterom: het ruziemakende stel zit er nog steeds. Dan ronden we de bocht, en ineens is alles anders: voor onze ogen zakt de zon als een oranje bal omlaag. Enkele tellen later wordt vreedzaam herkauwend vee in zachtroze nevels gehuld. De dag had niet mooier kunnen eindigen.

Zakje zwieren

Sinds kort doe ik een wedstrijdje met mezelf en wel na de lunch in de tuin. Nadat ik mijn volle Franse kwark met macro-chaotische muesli heb opgegeten, nuttig ik een beker thee.
Vóór het daadwerkelijke wegwerpen, trek ik het theezakje omhoog en tik ermee tegen de binnenkant van de mok, om het meeste vocht eruit te kloppen. Dan werp ik het met een soepele beweging vanuit mijn schouder, hopla, de tuin in.

Ik kan je vertellen: theezakjes zwaaien is nog niet zo gemakkelijk als het leest. De
eerste keer zwaaide ik het zakje te wild naar achteren, waarbij het water via de pols mijn oksel inliep. Ook had ik bij het wegwerpen geen rekening gehouden met de terugslag: ook al gooide ik vooruit, met een boog vloog het vocht ijlings naar mij terug. Heel mijn witte top kledder. Maar goed spul, die kruidenthee! Geen enkel vlekje na het opdrogen.

Intussen heb ik het wegwerpen aardig onder de knie. Alleen wil de sportieve vrouw in mij steeds een stukje verder gooien. Belandde het eerste zakje krap voorbij mijn voeten tussen de Schoenlappers, na enkele dagen oefenen kwam ik tot de Vrouwenmantel, en sinds kort al tot de Phloxen. Een pareltje van vakmanschap, al zeg ik het zelf.

Helaas heb ik net als winkelwagentjes een afwijking; de mijne is er eentje naar links. Veel zakjes belanden daardoor op een kluitje.
Who cares?
Nou, dat zal ik je vertellen: Lief. Zijn universum is een mooi kloppend geheel, en er is een mogelijkheid waar ik maar liever niet aan denk. Weldra zal hij de tuin induiken om het één en ander te snoeien, en ik weet nu al wat hij zal aantreffen. Met rollende ogen zal hij naar de zakjes in het struweel kijken en vragen: ‘Hoe komen die zakjes in de tuin?’ Daarbij zal hij mij aankijken, alsof ik de enige in dit huishouden ben die zoiets doet.

Het komt me vast op een berisping te staan. Nog een geluk dat ik opgehouden ben met verder werpen, want dan zouden de theezakjes tussen de Dahlia’s terecht gekomen zijn, en dat zal Lief me niet snel vergeven. Ik mag ook nooit wat! Was Bella er nog maar, zij was mijn lievelingspubliek.