Bijbaantje

Roos werkt regelmatig in het restaurant van een zorgcentrum. Tussen het serveren door wordt haar gevraagd of ze ook kamers van bewoners schoon zou willen maken. Kind straalt niet dat het een aard heeft, maar gretig om iets te verdienen, stemt ze in.

Elke kamer maken ze met z’n tweeen schoon; de één doet het sanitair, de ander stoft en zuigt. Roos gruwt van het sanitair, want de lucht die het verspreidt is verschrikkelijk. Als haar collega’s vragen wat Roos wil doen, antwoordt zij op opofferende toon: ‘Ach, ik stof en zuig wel.’ Zo is ze steeds de dans ontsprongen om toiletten uit te krabben. Vandaag kwam daar verandering in.

Of ze het toilet van kamer 12 goed schoon wil maken, want de bewoonster heeft nieuwe medicijnen gekregen en “het spuit eruit.” Roos heeft het betreffende toilet nog niet bestudeerd, maar wordt al draaierig bij de gedachte. Bij het stoffen en zuigen draagt ze al handschoenen; voor het soppen van de plee zou ze zich het liefst in plastic verpakken.

In een omgekeerd evenredige halleluja stemming komt ze thuis. Waar is het nagelborsteltje?  Het gezin gaat aan tafel; altijd een geschikt moment om de dag te reflecteren. Kind vindt het jammer dat niemand haar met het eindresultaat heeft gefeliciteerd, maar alla, alles is weer heerlijk schoon. Alleen: voor hoe lang? Die vraagt knaagt aan haar zielenrust.
Weten Lief en ik wel dat de leuningen van de trap krioelen van de bacterien? Iedereen in het verzorgingshuis houdt zich daaraan vast. Sommigen met zakdoek en al. Met zakdoek en al, hè? En kunnen wij haar ook uitleggen waarom muisjes voor op de boterham in de douche liggen? En waarom die kleine kamers zo overvloedig gemeubileerd zijn?

Lief en ik zijn uiterlijk heel meelevend, maar inwendig schudden we van de pret. We zien Roos in gedachten in de benauwde kamers de stofvlokken, muisjes en remsporen te lijf gaan. Het enige wat we niet kunnen zien, is de verontreinigde lucht die in het sanitair hangt, maar gezien Roos’ uitstekende beschrijving, is dat maar beter ook.