Ruzie in de polder

Het is een zeldzaam mooie zomeravond. Lief en ik fietsen door een nagenoeg lege polder. Het is zo stil, het lijkt wel of we de Krimpenerwaard voor onszelf hebben. Als we de bocht van een onverhard pad nemen, is als bij toverslag de leegte gevuld. Links van het pad zitten twee mensen in het gras in kleermakerszit tegenover elkaar. Het is een kleurrijk duo: de man draagt een lange rode “jurk” en de vrouw een oranje. Het zijn mooie mensen om te zien, met hun donkere tint en loshangende, zwarte haar. Een feest voor het oog.

Totdat we dichterbij komen, want dan  blijkt dat ze een pittige discussie voeren. Ze praten Pakistaans, dat typische mengelmoesje van Engels en Hindi. Ik versta er geen fluit van en dat is jammer, want in mij huist een onverzadigbare nieuwsgierigheid. Waarover maken ze ruzie? Zou een van hen vrolijk buiten de deur gesekst hebben? Of was slechts het eten aangebrand?

Het stel stoort zich niet aan Lief en mij, en ratelt ongehinderd door. De kerel klinkt als een norse boer en de dame als een whiskeydrinker met aangevreten stembanden. Beiden luisteren slecht naar elkaar. Eigenlijk helemaal niet, want ze kakelen continu door elkaar heen. Ze maken een opgefokte indruk, en Joris kijkt me met een betekenisvolle blik aan: straks vliegen ze elkaar nog in de lange haren.

Rechts van het pad ligt een zwarte damestas. Hij ligt erbij alsof-ie te vondeling is gelegd. Eensklaps voel ik me machtig. Ik hoef alleen maar de tas mee te grissen, en het stel zal in een handomdraai eensgezind de achtervolging inzetten. Had ik het maar gedaan.

Vlak voor de volgende bocht, kijken we nog even achterom: het ruziemakende stel zit er nog steeds. Dan ronden we de bocht, en ineens is alles anders: voor onze ogen zakt de zon als een oranje bal omlaag. Enkele tellen later wordt vreedzaam herkauwend vee in zachtroze nevels gehuld. De dag had niet mooier kunnen eindigen.