Dijkverzwaring

Schrijfuitdaging WE-300 van Plato voor de maand oktober met als thema: kwaliteit. 

‘Erg hè, mevrouw, dat alles gesloopt wordt? U bént toch van hier?’ Ik knik.
‘Mijn huis stond daar,’ wijst de man naar links, ‘ik heb er 53 jaar gewoond. Het is opgeofferd aan de dijkverzwaring.’ Ik kijk de man aan. Hij is een gedrongen kerel, met waterblauwe ogen, en welig tierende wenkbrauwen in een rood gezicht. Hij neemt een haal van zijn sigaret, en blaast nadrukkelijk de rook uit. De wind blaast de rook terug.

‘Mijn kinderen zijn er geboren, en mijn vrouw is er overleden.
Ik heb drie jaar ruzie gemaakt met de gemeente, maar voor de dijkverzwaring moet alles wijken. Ik snap het wel, hoor… Nou woon ik in een zorgcentrum…alles erop en eraan…’ Hij neemt een laatste haal van zijn sigaret, gooit ‘m op de grond en trapt ‘m nijdig uit met zijn voet.

We staan bij de oude scheepswerf te kijken. Weldra zal ook deze karakteristieke loods gesloopt worden.
De man vervolgt: ‘Er groeiden appels en peren aan de bomen. Laagstam, hè? Ook weg. Foetsie!’ Hij doet zijn armen omhoog en laat ze met een verontwaardigd gebaar weer zakken. ‘Ik heb nou centrale verwarming. Ook in de winter bij min twintig zal er water uit de kraan komen.
Ik heb vaak gemopperd op dat koude kolerehuis,’ biecht hij geemotioneerd op. ‘Zelfs met voorzetramen waaide er nog zand op de vensterbanken. Mijn vrouw werd er wel eens gek van.’ Hij wendt zijn hoofd af en kijkt in een verte die ik niet kan zien. Oprechte ontroering overvalt me.

Hij diept een zakdoek op, snuit zijn neus en vraagt of ik het begrijp.
‘Ik begrijp het,’ zeg ik, ‘Uw huis ademde geschiedenis.’
‘Ja…ja…dat heeft u mooi gezegd. Zo is het precies.’
De zon glimlacht door de wolken heen. De man ziet het niet, hij leeft in heimwee naar betere tijden. 

Jantien

Met haar jas scheef dichtgeknoopt, holderdeboldert Jantien de trap af. De vuilniszak die ze met haar meesleept is zwaar, en ploft tree na tree achter haar aan naar beneden. Halverwege de trap stuitert haar buurmeisje Laura voorbij. Wild wippen haar vlechtjes heen en weer. In het voorbijgaan steekt Laura pinnig haar tong uit.

Zij wel…
Al tijden verlangt Jantien vurig naar precies zo’n zelfde felroze bal. Van jaloezie en afgunst gaat haar onderlipje trillen. Het is ook niet eerlijk: haar buurmeisje heeft álles wat Jantien niet heeft. ‘Behalve veel broertjes en luizen,’ zegt Jantientjes moeder altijd opgewekt, ‘dus leen haar eens je muts uit!’ Die muts heeft ze dus ook al. Jantien is zo boos, dat er rode halvemaantjes in haar handpalmen komen te staan.

Watertandend kijkt ze haar buurmeisje na. Oh, als zij zo’n bal zou hebben, zou ze voor jaren gelukkig zijn, maar haar moeder blijft volhouden dat zo’n stuiterding niet goed voor je is; je hersens raken ervan door elkaar geschud. Jantien vindt dat onbelangrijk, met spellen is ze toch al de beste van haar klas.

Zomaar, op de een na laatste tree, krijgt Jantientje zo’n briljant idee dat ze er een nerveus gefladder van in haar maag krijgt. Vliegensvlug kwakt ze de zak in de vuilnisbak, en rent de trap weer op. Binnen pakt ze een vuilniszak uit het gootsteenkastje en holt ermee naar de jongenskamer.

Buiten is het even wennen. Met een zelfvoldane trek op haar gezicht, zet ze de achtervolging op haar buurmeisje in. Jantien scheert zo rakelings langs op haar zelfgemaakte skippybal, dat Laura ervan stilvalt en haar buurmeisje vol ongeloof nakijkt. De plastic voetballen bewegen wat ongemakkelijk heen en weer in de vuilniszak, maar dat doet aan Jantientjes plezier niets af. Integendeel. Ze geniet.

Tante Ali

Mijn schoonvader wist niet waar hij het zoeken moest als ze kwam aanlopen. Zijn zus Ali was dan ook een speciaal geval. Met drieenhalve tand in haar mond, gekleed in een morsig hoofddoekje, blikdichte pantykousen en een antieke jurk waar de kringloopwinkel de neus voor ophaalde, was ze net een wandelende zak van Max. Niemand kon een gesprek met haar volgen: ze praatte onsamenhangende zinnen, en zei zo vaak: “En nou komp ut,” dat dat haar tweede naam binnen de familie werd.

Tante Ali was een oude vrijster die in het ouderlijk huis was blijven wonen. Het liefst wilde ze dingen ontkennen, deed niets om in het gevlei te komen en knapte zelfs van een beetje vriendelijkheid niet op. Ze bewaarde álles; ze had nog kranten, voedselbonnen en brieven uit de Tweede Wereldoorlog. Op één brief stond een postzegel van h.i.t.l.e.r en een “gelezen” stempel.

Aan tv en een “wasmachien” deed ze niet. Koffie schonk ze ouderwets op, en dat waren de lekkerste bakkies, als je tenminste kon voorkomen dat ze er een kwak gekookte melk met vel ingoot.
Zelfs in horrorwinters brandde er alleen een gashaard in de keuken, en, zoals een neefje het eens treffend beschreef: “op de wc kwam de stoom van je pies.” Toen Tante de steile trap naar de slaapkamerverdieping niet meer op kon lopen, sliep ze beneden in de keuken op de grond. Zonder bed of matras.

Om verjaardagstress te vermijden, trakteerde ze zichzelf jaarlijks op een rit met het OV naar de dichtstbijzijnde Ik.eavestiging, en daar kwebbelde ze dan in zichzelf dat niets meer zoals vroeger was.

Ze vergat niets en tot op het laatst was haar geest sterk als een beer. De begrafenisondernemer uit het dorp –  een zeer religieus man – had ooit een scheve schaats gereden met een dorpsgenote (wel een levende),  en daarna heeft Tante nooit meer een woord tot de man gesproken. In haar testament had ze laten vastleggen dat ze niet door hem ten grave gedragen wenste te worden. Roos’ naam (in het echt heet ze anders) heeft ze nooit één keer goed uitgesproken. Wat ze er ook van maakte, we lieten het maar zo; het was geen dwarsigheid. Die bewaarde ze voor de dominee en de buren.

Welkom Saartje!

Hej, hej, lieve lezers,

Huize Kakelbont heeft er een nieuwe bewoner bij, en dat is Saar. Nu nog Saartje, maar ze heeft alles in zich om een flinke tante te worden, want ze is een Franse Hangoor. Ze heeft stevige stampers, lange flappers (waar ze regelmatig over struikelt), een cute kontje, en een eigenzinnig karakter.
Het enige wat ze hoeft te doen om groter te groeien is flink eten, en daarover heb ik geen klachten. Voor een babykonijn kan ze al best veel: eten, drinken, plassen en poepen. Nu nog leren lachen naar de camera.

Hondentrouw

Moet je zien hoe ze erbij zit! Met een papieren zakdoekje dept ze haar opgedirkte ogen droog, en de advocaat trapt er nog in ook. Hij piekert er niet over zijn hond aan zijn ex mee te geven; hij likt nog liever de Kliko schoon.
Ze was eeuwig te beroerd dat beest uit te laten.

Hij kan haar aanstellerige gedoe niet langer aanzien. Hij loopt naar de deur van de spreekkamer, praat kort tegen iemand, en met een gezicht dat zegt dat het leven een zware beproeving is, duwt hij haar een riem met hond in de handen.

‘Hier,’ zegt-ie, ‘Ik heb erover nagedacht: je mag hem hebben.’ Het beest besnuffelt haar, zwaait wat met zijn staart, en laat zich naast haar stoel neerploffen.
Haar blik is ondertussen veranderd van verbazing naar ongeloof. Hij geeft haar haar zin? Zomaar? Alhoewel… ze heeft altijd geweten dat hij de ruggengraat van een tuinslang heeft. Triomfantelijk kijkt ze de advocaat aan, en maakt aanstalten de spreekkamer te verlaten.

‘Moment,’ zegt hij, en staat voor de tweede keer op. Hij opent de deur, en een hond rent enthousiast de kamer binnen. Het beest spring tegen zijn baas op, likt hem in zijn gezicht. en keurt de vrouw geen neus waardig.

‘Zie je,’ zegt hij tegen het verbaasde gezicht van de advocaat, ‘mijn ex herkent niet eens haar eigen hond.’Ontdaan kijkt zij van de ene naar de andere hond. ‘Wat…hoe…snap ’t niet,’ hakkelt ze.
‘Heel eenvoudig,’ zegt hij, ‘de hond die jij vasthoudt is het zusje van Boomer.’
Met hysterisch glinsterende ogen hapt ze naar adem.
‘Dit is niet je geluksdag, hè?’ zegt hij mild. Hij staat op en loopt de spreekkamer uit. Halverwege tilt Boomer zijn achterpoot op, en watert spontaan tegen een plastic kamerplant in de hoek. Wat is geluk toch simpel.