Tante Ali

Mijn schoonvader wist niet waar hij het zoeken moest als ze kwam aanlopen. Zijn zus Ali was dan ook een speciaal geval. Met drieenhalve tand in haar mond, gekleed in een morsig hoofddoekje, blikdichte pantykousen en een antieke jurk waar de kringloopwinkel de neus voor ophaalde, was ze net een wandelende zak van Max. Niemand kon een gesprek met haar volgen: ze praatte onsamenhangende zinnen, en zei zo vaak: “En nou komp ut,” dat dat haar tweede naam binnen de familie werd.

Tante Ali was een oude vrijster die in het ouderlijk huis was blijven wonen. Het liefst wilde ze dingen ontkennen, deed niets om in het gevlei te komen en knapte zelfs van een beetje vriendelijkheid niet op. Ze bewaarde álles; ze had nog kranten, voedselbonnen en brieven uit de Tweede Wereldoorlog. Op één brief stond een postzegel van h.i.t.l.e.r en een “gelezen” stempel.

Aan tv en een “wasmachien” deed ze niet. Koffie schonk ze ouderwets op, en dat waren de lekkerste bakkies, als je tenminste kon voorkomen dat ze er een kwak gekookte melk met vel ingoot.
Zelfs in horrorwinters brandde er alleen een gashaard in de keuken, en, zoals een neefje het eens treffend beschreef: “op de wc kwam de stoom van je pies.” Toen Tante de steile trap naar de slaapkamerverdieping niet meer op kon lopen, sliep ze beneden in de keuken op de grond. Zonder bed of matras.

Om verjaardagstress te vermijden, trakteerde ze zichzelf jaarlijks op een rit met het OV naar de dichtstbijzijnde Ik.eavestiging, en daar kwebbelde ze dan in zichzelf dat niets meer zoals vroeger was.

Ze vergat niets en tot op het laatst was haar geest sterk als een beer. De begrafenisondernemer uit het dorp –  een zeer religieus man – had ooit een scheve schaats gereden met een dorpsgenote (wel een levende),  en daarna heeft Tante nooit meer een woord tot de man gesproken. In haar testament had ze laten vastleggen dat ze niet door hem ten grave gedragen wenste te worden. Roos’ naam (in het echt heet ze anders) heeft ze nooit één keer goed uitgesproken. Wat ze er ook van maakte, we lieten het maar zo; het was geen dwarsigheid. Die bewaarde ze voor de dominee en de buren.