Marrakesh

Schrijfopdracht WE-300 van Plato voor de maand april met als woord: evenaren.

Regen valt met bakken uit dramatisch gestapelde wolken.
Tevreden ligt Silvia bruinverbrand op de bank in de schaars gemeubileerde kamer. Ze neemt een slok van haar groene thee met munt en bladert voor de zoveelste keer door het fotomapje. Alle foto’s zijn op chronologische volgorde in de hoesjes gestoken, en bij elke foto weet ze iets te vertellen.

…In het vliegtuig boven de wolken.
De aankomst in Casablanca en de binnenlandse vlucht naar Marrakech, de stad waarvan de meeste huizen rood zijn geverfd.
De Medina die door Unesco tot Werelderfgoed is verklaard.
De bazaar met zijn pittoreske steegjes en kraampjes met zakken vol felgekleurde specerijen, vruchten en noten.
De slangenbezweerders.
De tocht per Jeep van 400 km dwars door de Sahara over prachtig uitgewaaierd woestijnzand.
De dagenlange trektochten op het schip der woestijn. (Haha, die kamelenkop! Net Jochem van de productieafdeling.)
Het slapen in bedoeïenententen; het smakelijke eten uit aardewerken stoofpotten en de gastvrijheid van de bewoners…

Voldaan klapt Silvia het mapje dicht.
Ze verkneukelt zich bij het idee hoe haar verhalen bij haar collega’s over zullen komen. Die gaan elk jaar luxueus naar Zuid-Afrika, Oman of Hawaii, terwijl zij gelukkig wordt van een “zimmer frei” in Zeeland.
Het is niet dat zij zich schaamt dat ze geniet van de kust vlak bij huis.

Ze komt helemaal tot rust van de branding, de zilte zeebries en het schuimend water.
Ze is alleen de degenererende opmerkingen beu. Voor één keer wil ze ook wat bijzonders te vertellen hebben.
Van tevoren heeft ze zich ingelezen over de reis naar en door Marokko. Ze heeft romans gelezen die zich afspelen in dat land, en ze heeft zoveel foto’s bekeken op internet, dat ze zelf begint te geloven dat ze er werkelijk geweest is.

Hulp!

Het is weer dinsdag en dan komt onze hulp. Dat betekent dat er eerst puin geruimd moet worden.
Kinds kamer is er het ergst aan toe. Roos – de stakker – moet haar bed afhalen en dat valt niet mee als je er net onder vandaan kruipt. Of dat nog niet vermoeiend genoeg is, moet ze het beddengoed samen met haar vuile sokken in de wasmand op zolder gooien. Daarna opent ze voorzichtig het raam.
Schoenen die naast het schoenenrek liggen, gaan de kast in; tijdschriften en kranten gaan op een stapel, en snel veeg ik met veger en blik wat losse keutels van Saartje op. Het blijft genant iemand jouw persoonlijke rommel op te laten ruimen.

Daar is onze rots in de branding!

Yargul heeft een lieve man en vier kinderen.
‘Waarom heb jij maar één kind?’ was haar eerste vraag aan mij.
‘Mogen jouw dochters trouwen met wie ze willen?’ vroeg ik aan haar.

Op haar achttiende is Yargul getrouwd en uit Turkije naar Nederland gehaald. Na drie maanden was ze zwanger. Ze begreep niet hoe het kind erin was gekomen, laat staan hoe het geboren moest worden. Ze sprak geen woord Nederlands, en had hier geen kennissen of familie.

In Turkije is ze wel naar school geweest, maar er was daar een tekort aan leraren. Als er al les werd gegeven, gebeurde dat in het Turks terwijl zij Koerdische is en Koerdisch spreekt: een taal die in Turkije nog steeds officieel verboden wordt.

Toen haar oudste naar de lagere school ging, is Yargul mondjesmaat Nederlands gaan leren. Ze heeft een tijd op Nederlandse les gezeten, maar dat vond ze te moeilijk. Nu leren haar kinderen haar Nederlands lezen met behulp van kinderboekjes uit de bieb.
Omdat haar man moeite heeft met de praktische kant van zijn integratiediploma (onbegrijpelijk, want hij spreekt vloeibaar Nederlands) kunnen ze niet op vakantie naar Yarguls ouders in Turkije.

Yargul heeft nog het meest wel van een poetsend, mollig kaboutervrouwtje.
Ze klopt en ze veegt en ze zuigt.
Ze neemt zelfgemaakte yoghurt mee en die mag ik dan opeten.

Ze is een lieverd, altijd vrolijk en ze heeft een geweldig gevoel voor humor.
We praten over alles: de kinderen, hoofddoekjes, Sinterklaas, Kerst, Ramadan, het Suikerfeest, hun moestuin, haar jeugd op de boerderij van haar ouders in Turkije…
We begrijpen elkaar niet altijd, maar met handen en voeten komen we er toch uit. Wat ook enorm helpt is lachen om jezelf!

De Keizerin

‘Ik word hier te oud voor,’ moppert Koning Winter. Hij stampt de sneeuw van zijn laarzen, strijkt met zijn hand de ijspegels uit zijn baard en loopt zijn iglo binnen. Hij zucht en terplekke bevriest zijn adem. Koning Winter rilt. Hij is aan rust toe.

Zijn belangrijkste taak – dat weet niemand – is de Lente wakker schudden. De stand van de zon alleen is niet voldoende. De lente ontdooi je niet zomaar, je moet haar verleiden. Je moet haar herinneren aan haar mooiste tijd, en als het haar behaagt, wordt ze wakker.

Toen hij jonger was, gaf hij het niet graag toe, maar intussen is hij ervan doordrongen dat de Lente de Keizerin onder de jaargetijden is: alles lijkt hopeloos maar diep in Moeder Aarde kietelt de Lente er nieuw leven in. Als hij de Lente tenminste eerst tot leven kan kietelen…

Hagelstenen had ze niet gewaardeerd, hoe mooi Koning Winter ze zelf ook had gevonden. IJsbloemen stelde ze niet op prijs; dauwdruppels waren onderweg naar beneden bevroren, maar de sneeuwklokjes waren een goede zet van hem geweest. Weer zucht hij. Het valt niet mee nog origineel te zijn.

Hij kijkt op de kalender: 23 maart. Hij moet opschieten! Wat o wat kan hij verzinnen dat de Lente definitief zal ontdooien?

Knorrig loopt Koning Winter naar de allesbrander en gooit er een blok hout in. ‘Ik word hier te oud voor,’ moppert hij weer. Misschien, denkt hij, maak ik het mezelf te moeilijk, en moet ik gewoon mijn geheime attribuut inzetten. Hij trekt de koel-la open, vindt wat hij zoekt, loopt naar zijn gemakkelijkste ijsstoel en zet zijn instrument op. Als niets meer helpt, kan een roze bril uitkomst bieden.

Buiten veranderen de sneeuwvlokken in roze vlokken. ‘Roze vlokken…,’ prevelt Koning Winter voor zich uit, roze vlokken….’ Verrukt over zijn inval, springt hij overeind, trekt zijn mantel uit en hangt ‘m aan de kapstok. De toon is gezet: met het uitdoen van zijn jas verdwijnt direct de ergste kou uit de lucht.

Hij visualiseert zijn nieuwste verleiding, opent zijn ogen en ziet hoe roze vlokken uitwaaieren over het Noordelijk Halfrond. Op het moment dat ze de Aarde raken, zal het voorjaar beginnen. Hij weet het zeker: zijn taak is volbracht. Leve de lente!

Prooi

Is dat Tara die daar rijdt?
Woede laait hoog in Femke op, en ze schakelt naar een hogere versnelling. Rustig, rustig, spreekt ze zichzelf toe, je wilt toch niet met een ontploft hoofd naast dat mens gaan fietsen? Nou, iemand die je man van je heeft afgetroggeld, mag zien hoe je je voelt.

Alles klopte tussen haar en haar man. Alles! Een mooie man, waar vrouwen zich op straat nog een keertje voor omdraaien. Eentje met humor, die ook nog eigenwijs en briljant is. Ze had honderd met hem willen worden, totdat ze dingen begon door te krijgen.

“Wie is het?” had ze hem uiteindelijk gevraagd. Ze had gehoopt dat hij het in alle toonaarden zou ontkennen, maar in plaats daarvan was hij genadeloos eerlijk geweest: “Het is Tara.”
Tara? Die afgelikte boterham? Die lellebel met haar riante voorgevel, paardengebit, en haarextensies? Wóest was ze. Ze had geschreeuwd, gehuild en haar man gesmeekt bij haar te blijven, maar hij vertrok dezelfde dag.  In haar binnenste was er iets geknapt.

Nu trekt haar maag blij samen. Ze kan niet wachten Tara de grond in te stampen. Ze wil het wel binnen de grenzen van het fatsoen houden, en koortsachtig denkt ze na hoe ze het zal aanpakken. Het is een kwestie van de juiste locatie en het geschikte moment.

Hard trappend fietst ze langzaam op haar prooi in.
Voelt Tara iets van een naderend onheil? Ze kijkt tenminste even opzij. Haar geforceerde glimlach verbleekt als ze ziet wie haar nadert.
Met een aan sadisme grenzend genoegen, gaat Femke naast haar rivale rijden, en geeft haar zo’n onverwacht ferme duw, dat deze in de berm belandt, en met een klap tegen het leugenaarsbankje aanrijdt.
Tevreden kijkt Femke om: Tara kan nog zelfstandig naar huis rijden, maar de enige tanden die ze nog heeft, zitten in haar achterwiel.

In de stemming

Verkiezingsperikelen. Ze kunnen haar gestolen worden. Hetzelfde treurige spektakel als de voor- tussen- en nabeschouwingen van voetbalwedstrijden. Allemaal ruis.

Wedden, dat als Bram zo thuiskomt, hij zich weer wat in zijn handen heeft laten stoppen? Een vlag, een vaantje, een sticker, een roos… Hij zegt nooit nee.
‘Die mensen doen ook maar hun werk,’ is zijn mening.
Maakte hij maar onderscheid van welke partij de gift afkomstig is. Vorig jaar was-ie met een groene stropdas aan komen zetten.
Nou, die had zij prompt bij de buurman door de brievenbus gepropt.
Daarna had ze de klep van de Kliko opengezet zodat Bram alle folders er linea recta in kon gooien. Met een knipoog had hij gezegd: ‘Oud papier, schat.’
Ze krijgt hem nooit eens fijn op de kast.

Ze verafschuwt Geert met zijn achterlijke kapsel. Zijn foto op de voorpagina van de krant legt ze bovenop in het konijnenhok: die zal als eerste onder gepiest worden. De meest vreselijke partij vindt zij toch wel de SGP. Een partij waar vrouwen nauwelijks rechten doch des te meer plichten hebben. Ze spuugt erop!

‘Ik heb nu toch iets voor je meegenomen,’ zegt Bram. Hij lacht schalks, want hij weet al wat haar reactie zal zijn.
‘Ogen dicht en handen open. Gewoon even leuk meedoen,’ geeft hij er als advies achteraan.
Met gesloten ogen houdt ze haar handen voor haar buik. Ze voelt dat er iets zachts opgelegd wordt, en zonder dat ze het van plan was, wordt ze nieuwsgierig.
‘Kijk maar,’ zegt haar man.

“100% katoen,” leest ze op het label. Ze slaat de lap open: het is een t-shirt. Haar oog valt op de naam van de partij die er met bescheiden letters op gedrukt staat. Van afschuw trekt ze haar lippen in een afkeurende streep, haalt haar neus  op, en spuugt met verve op de lap. Ze kijkt om zich heen, zoekt een geschikt voorwerp, bukt, en gaat met de nog witte lap over de zevenmijlslaarzen van haar man.
Geamuseerd kijkt hij toe. Zijn vrouw mag dan af en toe klagen, hij weet precies wat hij aan haar heeft.