Door het keukenraam kijk ik uit op een zijstraat. Midden op straat ligt een dode, zwarte vogel. Eén langgerekte poot steekt omhoog. Qua grootte schat ik dat het om een kauwtje gaat.
In ons dorp mag je maximaal 30 km/u rijden, hetzelfde geldt voor de Tiendweg, de aanrijroute naar het dorp. Dat neemt niet weg dat de weg regelmatig geplaveid ligt met dode egels, katten en eenden. Waarom nemen bestuurders niet de moeite te remmen?
Ik denk terug aan een gesprek dat ik vorige week bij de slager volgde.
Daar stond een vrouw met een deftig uiterlijk. Tegen een mevrouw naast haar vertelde ze dat ze haar rieten boodschappenmand niet zoals de meeste dames bij de drogist had gekocht, maar in de Provence. Het laatste woord sprak ze uit als: prrro-ván-ze, waarbij ze het zich even permitteerde een blik op mijn mand te werpen. Ik weerstond de aanvechting te roepen dat ik de mijne op de markt had gekocht. Dat plezier gunde ik de vrouw wel, maar het gesprek kabbelde alweer verder. Opeens hoorde ik de deftige dame ferm zeggen: ‘Als er eenden op de weg lopen, rijd ik er gewoon overheen. Moeten ze daar maar niet lopen. Eenden horen in de sloot.’
Ik dacht dat mijn oren er afvielen.
‘Wat is dan het volgende waar u overheen rijdt?’ kon ik niet nalaten te vragen. ‘Een poes?’
‘Eén pot nat,’ zei de vrouw terwijl ze haar schouders ophaalde.
Mijn hersenen konden het niet verwerken.
Een man naast me vroeg op scherpe toon: ‘Wat is dat nou voor mentaliteit?’
‘Een gebrèk aan mentaliteit,’ beantwoordde ik zijn vraag.
De man en ik keken beide naar de deftige dame maar de opmerkingen gleden van haar rug als water van een zeehondenvacht.
Een buurjongetje komt aanrijden op zijn crossfiets. Hij stopt naast de dode vogel.
Hij geeft het beest een zacht duwtje met zijn voet, dan een wat stevigere duw en hij begrijpt: deze vliegt niet meer. Met zijn voet schuift hij de dode vogel naar de kant, zo dicht mogelijk tegen de stoeprand aan. Hij blijft er even bij staan kijken. Kennelijk bevalt deze laatste rustplaats hem niet, want hij legt zijn fiets op de stoep en loopt terug naar de vogel.
Daar blijft hij aarzelend staan. Zou hij aan de waarschuwing van zijn moeder denken: ‘Denk erom! Nooit een dood dier met blote handen aanraken!’ Het zou kunnen, want hij trekt de mouw van zijn voetbalshirt over zijn hand, tilt daar de vogel mee op en legt ‘m verderop voorzichtig in de bosjes. Zo klein als-ie is, heeft-ie meer mentaliteit in zich, dan menig andere volwassene.