Dementors

Wat me bij de zelfmoord van Joost Zwagerman raakte, was dat niemand – op een enkele uitzondering na – wist dat hij depressief was.

Zijn alle depressieve mensen zo, vroeg ik me af.
Ik kan natuurlijk alleen mezelf als voorbeeld nemen. Wat je ziet is doorgaans wat je krijgt. Ben ik boos – wat zelden voorkomt – of blij dan kan je dat humeur van m’n gezicht schrapen.
Gaat het een paar dagen minder dan kan ik mezelf nog motiveren. Het is een kwestie van afleiding zoeken, mezelf een schop onder mijn kont geven en muziek opzetten. Vooral dat laatste werkt: voor ik het weet, neurie of zing ik mee.
Slaat de depressie op volle kracht toe, dan trek ik me als een slak bij droog weer terug in mijn huisje. Heb ik geen behoefte aan contact en laat de telefoon voor wat-ie is. Spreek ik onverwacht een bekende, dan negeer ik elke vraag in de richting van: hoe gaat het? De krant en het journaal sla ik over. Noem het struisvogelpolitiek, ik noem het kiezen voor mezelf.

Wanneer Roos slecht in haar vel zit, zeg ik: ‘Als je mag lachen, mag je ook huilen.’ Uiteraard zijn adviezen altijd voor een ander want met mijn eigen verdriet weet ik geen raad. Het zal wel te maken hebben met dat ik elke situatie in de hand wil hebben; vooral mezelf.

Je hebt depressieve mensen die heel de dag hun bed niet uitkomen. Dat heb ik nooit gehad. Sport was mijn uitlaatklep. Zes dagen per week stapte ik op m’n racefiets of trok m’n hardloopschoenen aan. Zondag was een rustdag en wandelde ik met Man en Kind tien kilometer. Door mijn chronische vermoeidheid loop ik vast. Het is een vieze cirkel.

Depressiviteit is geen kwestie van flink zijn en je schouders eronder zetten. Dat gaat ook moeilijk als je het gevoel hebt dat je met een rugzak vol stenen tegen een berghelling oploopt terwijl Dementors het leven uit je wegzuigen.
En chronisch ziek zijn is zwaar, want het vraagt om chronisch optimisme.

Slechts ter uitzondering wil ik erover praten. Ik zie er het nut niet van in want over depressief zijn valt niets nieuws te vertellen.
Je moet zelf de dag zien door te komen; je eigen lichtpuntjes zoeken.
Het zijn kleine dingen: een kaartje (of cadeautje) per post of opstaan met een wijsje in je hoofd. Soms bel ik m’n  vriendin die aan een half woord genoeg heeft omdat de klank van mijn stem boekdelen spreekt.

Hoe erg ik het ook vind voor de nabestaanden van Joost Zwagerman, ik kan zijn beslissing begrijpen. Soms is het leven angstaanjagender dan de dood.

Niki Lauda

Ik rijd in een auto van 65.000.
Op de teller.
Ze is blauw, heeft geen spatje roest en is altijd gretig te vertrekken. Op een enkel incidentje na is ze zo betrouwbaar als een hond. Wanneer ik de achterbank neerklap, past mijn racefiets achterin. Een airco heb ik niet nodig want alle ramen kunnen open. Per jaar komt er ongeveer 10 duizend kilometers bij, dus ze kan nog decennia mee.
Geen centje pijn.
Op één dingetje na.

Ik rijd graag op de snelweg (met uitzondering van de stukken waar je maar 80 km/uur mag.) Mijn auto rijdt alleen niet graag harder dan 120 km per uur te. Dan begint ze lawaai te maken en het stuur te trillen. Jammer, want ik houd van gassen. Lief noemt me dan ook Niki Lauda. Nee, met mij loopt het beter af dan met hem…

De rit van mijn leven had ik vijf jaar geleden vanuit de Ardennen.
Joris had in de vakantie een slippertje gemaakt, zijn voet gebroken en moest in het gips.
Hij zuchtte diep maar kon niets anders verzinnen dan dat ik in zijn auto naar huis zou rijden.
Op de terugweg zat hij met knikkende knieën naast me. Hij mocht geen commentaar leveren, want dat kon-ie op de trekhaak gaan zitten.

De fietsendrager zat achterop de auto en het waaide hard. Zoevend reden we heuveltje op en heuveltje af en raasden met 140 km/uur over de snelweg. Ik trapte het gas nog een beetje verder in.
‘Wanneer stijgen we op?’ vroeg Lief met een hoog stemmetje.
In Antwerpen bemoeide hij zich één keer met de navigatie en prompt reden we verkeerd.

Dit jaar wilde ik Lief een slipcursus als verjaardagscadeau geven. Gewoon, voor de leut. En dan zou ik voor de gezelligheid meegaan. Hij vond het maar een vreemde geste. Ik heb nog geprobeerd Roos over te halen, maar zij vindt het eng. Onbegrijpelijk…

Dit voorjaar zat er een plastic kaartje onder mijn ruitenwisser: of ik –  wanneer ik mijn auto wil verkopen –  eerst contact met ondergetekende wil opnemen. Meteen het kaartje in stukken geknipt. Wat denkt-ie wel niet? Ik rijd straks in een klassieker! Hoeveel mensen kunnen dat nou zeggen?

 

Straatgevecht

‘Ben jij nog steeds bij dezelfde man?’
Ik vind het zo’n absurde vraag dat ik peins of ik ‘m wel goed verstaan heb.
De vrouw echter herhaalt de vraag.
Ik ben vandaag in een jolige bui, dus houd ik het vriendelijk. Besefte ze het maar.
‘Ja hoor,’ zeg ik ‘en ook nog met plezier.’
‘Geen klachten over je man?’ informeert ze vrijpostig.
‘Als ik klachten heb over m’n man zeg ik het tegen hem en niet tegen jou.’
Dat moet de vrouw even laten bezinken.

Ik ken haar vaag van gezicht van sporten na de zwangerschap. Ze kreunde meer dan dat ze bewoog. Toen al had ze een borstenpartij, een maag, buik en professioneel vet haar en in die situatie is geen verandering gekomen.
Hoe ze heette ben ik vergeten.

‘Ben jij nog bij je man?’ aap ik haar na.
Ze maakt een snurkend geluid. ‘Ikke niet,’ zegt ze. Met haar hand maakt ze een wegwerpgebaar. ‘Hij was schoonmaker…van plan zijn eigen schoonmaakbedrijf te beginnen…huh! Verder dan de gedachte is het nooit gekomen.’
‘Had je hem geen handje kunnen helpen?’
Ze negeert mijn vraag en schalt onverstoorbaar: ‘Mijn tweede man was boekhouder. Dát verdiende goed!’ Even glimmen haar ogen, dan: ‘Maar hij was dodelijk saai. De vriend die ik nu heb is leuk…maar ja…hij heeft vier kinderen. En ik haat kinderen,’ zegt ze vol overgave. In één adem vervolgt ze: ‘Hoe jij het uithoudt met één man, is me een raadsel. Verandering van spijs doet eten. Jij hebt vast nog keus,’ knipoogt ze.
‘Mijn man heeft meer pit in één teen dan die drie kerels van jou bij elkaar. En ik ben veel kieskeuriger dan jij,’ kaats ik.
Ze is verbluft door deze onverwachte wending en valt stil.
‘Ben je altijd zo brutaal of alleen vandaag?’ informeer ik.
‘Ik hoor wel vaker dat ik brutaal ben, ja,’ zegt ze aarzelend. Ineens verandert ze van onderwerp en vraagt: ‘Jouw dochter…die woont toch nog thuis?’
Ik knik stilzwijgend. Hoe komt zij aan die wijsheid?
‘Je moet haar loslaten!’ roept ze fel.
Ik ben in de stemming haar keihard om de oren te slaan. Of minstens luidkeels foei! te roepen, zoals bij Rosa. Maar om mijn goede bui te bederven is meer nodig.
Koeltjes zeg ik: ‘Moeten doe ik alleen op de wc.’
Aan de vrouws ogen zie ik dat het muntje niet valt.
Ik verbeeld me dat mijn ogen de lopen van een kanon zijn en schiet.
Het is een voltreffer. IJlings maakt ze zich uit de voeten.

Geheim exportproduct

Schrijfuitdaging WE-300 van Plato voor de maand september met als thema: “Handelen.”

Een lange colonne vrachtwagens rijdt richting de Syrische grens.
Tijdens het gebruik van de gezamenlijke maaltijd speculeren de chauffeurs over wat ze vervoeren.
Ondanks het lage gewicht, wordt er door alle overheden bijzonder zwaarwichtig over gedaan.
Jules-  een lange, magere man met baard- zegt: ‘Alle Schengenlanden leveren een bijdrage, maar niemand weet wat.’
Een kerel met een aanzienlijke buik antwoordt: ‘Gisteren sprak ik een Vlaamse collega; hij is ook niet verwittigd. Hij zei dat het gewicht van zijn camion ná de weging exact hetzelfde was als ervoor.’ De spreker  – Jean – trekt betekenisvol zijn wenkbrauwen op. Zijn vermoeide ogen worden even de helft groter. Hij vervolgt: ‘Is het jullie opgevallen dat de lading nergens gecontroleerd mag worden? Niets van binnen schijnt zich te mogen mengen met buiten. Wat kan dat voor buitengewoons zijn?’

Aan de grens
Het is bladstil. De middaghitte is moordend.
Alle hoogwaardigheidsbekleders zitten opgesteld onder een witte tent.
De vrachtwagens staan in het gelid met hun achterste naar Servië gekeerd.
Diverse tolken spreken om beurt in de microfoon.
‘Idioot circus,’ mompelt Jules in zijn baard. Hij is het geleuter beu. In de verte klinkt het geluid van artillerievuur en beschietingen. Zo dicht bij de oorlog is hij nog nooit geweest. Je zal er wonen met je kindertjes, peinst hij. Ondanks de hitte voelt hij een rilling.

‘Wat u vervoerd heeft…’ spreekt de generaal, ‘is gratis en tegelijkertijd ons kostbaarste exportproduct. Mannen en vrouwen… het moment van de waarheid! Open de vrachtwagens en laat de inhoud verwaaien met de wind!’
Er stáát geen wind, denkt Jules terwijl hij de grendels verschuift en de deur opent. Hij kijkt en kan zijn ogen niet geloven: zijn wagen is leeg.
Om hem heen gonst het van verontwaardiging. Wat hebben zij vervoerd? Iedereen kijkt verward naar de generaal die met zijn beide handen het V-teken maakt.

Depressie

Mijn vorige blog heb ik in een impuls geschreven.
Het heeft goed uitgepakt: velen herkenden zich in mijn verhaal over depressie, slapeloosheid of een opname in de GGZ.

Ik heb geen trauma aan mijn opname overgehouden. Ik koester ook geen wrok dat de behandelaars meer gebroken dan gelijmd hebben. Dat vond ik te veel eer voor ze.
Thuis heb ik veel van me af kunnen schrijven. Het frappante is dat er meer vrolijke dan sombere verhalen tussen zitten.

Van mezelf moest ik vijf positieve redenen verzinnen. Dan pas mocht ik het van mezelf loslaten. Het heeft een tijd geduurd maar ik heb ze gevonden.

De belangrijkste was dat meerdere psychiaters mij op de gesloten-afdeling wilden plaatsen. Ik weigerde en hield mijn poot stijf. Ik dacht altijd dat mijn dwarse gedrag een slechte eigenschap was, maar het bleek mijn redding te zijn.

Mijn geluk was ook dat mijn familie in een cirkel om me heen stond zodat ik niet kon vallen.

Ik trof een sympathieke neuroloog en heb in het ziekenhuis meerdere slaaponderzoeken gehad. Compleet met kabels, toeters en zuignappen. De uitkomst was dat ik zo goed als geen REM-slaap heb en een tekort daaraan staat gelijk met het hebben van een depressie. Dat, plus nog een hevige PMS vond ze eigenlijk teveel voor één mens. Haar erkenning heeft me goedgedaan.

Ik herinner me een interview met wijlen Prins Claus. Op de vraag van de journalist of hij niet liever de aard van zijn ziekte en behandeling had stil gehouden, antwoordde hij: “Nee! Dat zou ik een belediging vinden voor alle landgenoten die net als ik een depressie hebben.”

Mijn opname heb ik nooit verstopt. Zonder je verleden te kennen, kun je niet in het heden leven. Ik kijk alleen liever vooruit; daar ligt de toekomst en die begint nu.
Dat ik er niet eerder over heb geschreven, komt gewoon omdat vrolijke verhalen me beter liggen. Aldoor floept mijn humor omhoog.

Er bestaat veel onbegrip over depressie. Zelf snap ik er ook niet altijd alles van.
Eén ding weet ik zeker: zonder tegenslag ontdek je je eigen kracht niet. Al zou de tegenslag best een onsje minder mogen zijn…

Ik ben overrompeld door jullie hartverwarmende reacties, tips, aanmoedigingen en goede wensen. Heel erg bedankt voor jullie reacties op mijn blog of via mijn mail. Ik koester ze!