Een vrouw noemt m’n meisjesnaam en vanuit de krochten van m’n puberteit herken ik haar onmiddellijk.
‘Wij hebben samen in de klas gezeten,’ zegt ze.
Ik knik. Haar neus is net zo groot als in mijn herinnering. In mijn dagboek noemde ik haar Pinokkio. “De Gaulle” was toepasselijker geweest.
De vrouw heet Rietje. Zeg maar gerust “Riet” want ze is verdrievoudigd in omvang. Ze heeft een pafferig gezicht vol craquelé, en nog steeds dezelfde mooie blauwe ogen maar de kraaienpoten ernaast lijken wel winkelhaken.
Toen op de middelbare school mijn hormonen nog in winterslaap verkeerden, loeiden die van haar op oorlogssterkte. Elke week stond ze met een nieuwe verovering in het fietsenhok te vozen. Op haar vijftiende kon je haar met ’n gerust hart een afgelikte boterham noemen.
‘Jij bent Riet,’ zeg ik. ‘Jij stak m’n schoolagenda in de fik. En je hebt een keer m’n kleren meegenomen of weggegooid. Na gym moest ik in korte broek en T-shirt naar Franse les en naar huis.’
Onbeschaamd schatert Riet het uit. Haar onderkin flubbert heen en weer. Kennelijk vindt ze het nog steeds een goeie grap. Ik krijg zin haar in haar gezicht te slaan. Eerst links en daarna rechts.
Klanten draaien zich naar ons om en volgen geïnteresseerd ons gesprek.
Als ze is uitgelachen, informeer ik: ‘Wat heb je met m’n kleren gedaan? Ik heb ze nooit teruggevonden.’
‘In de vuilnisemmer gegooid en om half drie kwam de vuilniswagen langs,’ vertelt ze met een licht gevoel van triomf.
‘Heb je dat echt gedaan?’ vraagt Wout. Hij geeft met de platte kant van een hakmes stevige klappen op een lap vlees en staart Riet in ongeloof aan.
Riet knikt zoals een duif tijdens het lopen met zijn kop doet.
De slager schudt zijn hoofd over zoveel lompheid.
Riet zegt: ‘Ik heb jou een paar keer in de krant zien staan. Dat je de meeste kilometers bij de Waardrenners hebt gefietst.’
‘Leuk joh,’ zeg ik koeltjes.
‘Ja, mijn ex fietste daar ook. Mijn eerste ex. Niet mijn tweede.’
Ze begint een heel verhaal en negeert vakkundig mijn gebrek aan belangstelling. Zelfs als ik mijn bestelling doorgeef, wauwelt ze door.
‘Zit jij op facebook?’ vraagt ze.
‘Ja,’ zeg ik, ‘maar ik voeg alleen vrienden toe.’
Als ik betaald heb, probeert Riet het nog één keer. ‘Zullen we een keer iets afspreken?’
Het magische woord “sorry” heb ik haar nog steeds niet horen zeggen. Ik geniet bij voorbaat van de krenkende woorden die ik ga zeggen: ‘Nee, dank je. Als ik gemekker wil horen, koop ik wel een geit.’
De bulderende lach van Wout achtervolgt me als ik zijn slagerij uitloop.