Gaat ’t weer een beetje, mevrouw Kakelbont?

Gaat het weer een beetje, meneer Droge  mevrouw Kakelbont?

In Rotterdam loop ik een jeansstore binnen. Ah, een vrije verkoper!
“Goedemiddag, mag  ik van u deze zelfde spijkerbroek – die ik aan heb –  in maat 31/34? De verkoper schudt direct zijn hoofd.  “Nee, die heb ik niet op voorraad,” zegt hij, “want damesjeans in die lengte verkopen we zelden. Maar ik kan ‘m bestellen, hoor! Voor de zekerheid vraag ik het even na bij de directeur.” Bij de directeur… Is dat niet een tikkie overdreven?

De verkoper beweegt zijn mond voor de telefoon. Totaal onverstaanbaar. Dat komt door de achtergrondmuziek die zo nadrukkelijk op de voorgrond klinkt. “Ja hoor, mevrouw, gewoon te bestellen! Wilt u de broek bij ons ophalen of in een ander filiaal?”
“Nou, eh… kan het in het filiaal In Krimpen?”
“Ja, ‘tuurlijk. Wat is uw broeknummer?”
“De maat is 31/34”
“Ja, die heb ik. Maar ik wil het nummer hebben dat in uw broek staat.”
“Oh…” ???
“Kijk,” zegt de verkoper. Hij doet zijn rits naar beneden en verdwijnt met zijn hand in de voorkant van z’n broek. Welja! Wat is dít nu weer? Hij trekt een sliertje stof omhoog uit en wijst ernaar met zijn vinger. “Dit nummer heb ik nodig.” Hij kijkt me aan met een blik van: zo en nou u.

Oh ja? Zie ik eruit als iemand die in ’t openbaar in haar broek gaat staan graaien? Kan dat niet in de paskamer? Hmm, tja, eigenlijk lacht de verkoper best charmant naar me. Ach, ik heb de zijne toch ook gezien? Ik maak mijn broek los en grabbel. (Buik in, ahum). Hebbes!
“Ja!” zegt de verkoper. Spontaan laat hij zich op een knie vallen en bestudeert mijn kruis. Ik geneer me dood. Nog nooit heb ik een man zo makkelijk in m’n broek laten kijken. Ben ik daar nou zo oud voor geworden? Ontdaan kijk ik in het gezicht van een verkoopster. Ze verblikt of verbloost niet.

Hij springt alweer overeind. “Mevrouw, genoteerd. Mag ik uw naam en telefoonnummer? Dan wordt u gebeld door een ‘n  collega in Krimpen. En hier, alstublieft, m’n kaartje. Als u binnen twee dagen niet gebeld bent, belt u mij. Kan ik verder nog iets voor u doen?”
“Eh…nee,bedankt.”
“Oké, dan wens ik u nog een prettige dag.”
“Bedankt voor de moeite,” mompel ik lichtelijk verdwaasd.
Nou ja, zeg. Jeminee. Wat een service! Waar maak je dit nog mee? ‘t Wordt me gewoonweg teveel. Gauw de frisse lucht in.

Open huis

Nog maar kortgeleden was op Kinds school  ‘open huis’.

Kindlief heeft zich opgegeven om aanstaande brugklassers rond te leiden op ‘haar’ school, die ze met nog ruim 1100 andere leerlingen deelt. Na afloop van haar rondleidtijd krijg ik van Kind een privérondleiding, want ik wil dat geweldige muzieklokaal nu weleens zien. Plus de rest van het gebouw, want dat is er nog nooit echt goed van gekomen.

In school loopt ze rond alsof de hele tent van haar is. Luidkeels verkondigt ze wat ik nu te zien ga krijgen. Flink hard zodat het goed tot iedereen doordringt dat zij hier precies de weg weet.

Ze is zichtbaar trots als een docente in het tekenlokaal vraagt of ze haar eigen tekenmap soms uit de kast wil pakken om hem aan mmij te laten zien? Ja reken maar dat ze dat wil! Als ze de map na afloop dichtklapt, wijst ze naar een groep tekeningen die op wat tafels bij elkaar ligt.
“Dát,” wijst ze smalend, “is werk van de brugklas.”
Nee, dan zij. Als tweedeklasser ligt die tijd járen, zo niet decennia, achter haar.

Ze troont me mee naar het biologielokaal waar ze vrijwillig een blaastest doet. Zelfverzekerd laat ze vervolgens de techniekruimte zien.
Ineens zegt ze: “Oooh, daar loopt meneer Meier! Mag ik ff vragen of hij het cijfer van mijn toets weet?”
“Zou je denken dat meneer Meier…?” Maar ze is al weg. Even later komt ze triomfantelijk terug.
“Hij weet niet precies welk cijfer, maar ik heb wel een voldoende. Kom mam, nu gaan we naar huis.”  Intens tevreden loopt ze met me mee terug naar de auto.

Groot nieuws

Kindlief komt thuis uit school.

Van grote afstand blèrt ze me iets toe.

“De watte?” vraag ik.

“De muursalto!” gilt ze, “ik kan de muursalto.”

“Okee, wat knap joh!” 

Trots vertelt ze over de totstandkoming ervan. Ze praat over freerunningles tijdens gym. Druk pratend met veel handgebaren, zo typisch zij.

“Mag ik papa bellen om ’t te vertellen?” vraagt ze geestdriftig.

“Ja, best.”  

 

Later die dag.

Sinds tijden – mensenheugenis – eten we ’s avonds weer eens met zijn drieën warm.

“Oh,”zegt Kind onverwacht en heel achteloos, “ik heb m’n rapport.”

“Wat?! Je rapport? En dat zeg je nu pas?” vraag ik verontwaardigd.

“Ja, nou en, maakt dat wat uit dan?”

“Heb je minpunten,”vraag ik.

“Ja, twee,” zegt ze opgewekt.”

“Echt wáár?” Ik ben verbaasd.

“Grapje!”

“Dus dat kost me geld?”

“Geld, voor wat?”

“Hallo…”

“Whaha, de cuttlebug! Die is voor mij!”

Waarom trap ik er nou elke keer weer in?  Nou ja, wel een geluk dat het me geld kost.

Tel uit je winst: een gezond, blij Kind, zonder minpunten. Die de muursalto kan. Vergeet vooral de salto niet. Die is pas nieuws!

 

Inbreken

 

’t Is prachtig weer: blauwe lucht met een vrieszonnetje.  Ik trek mijn ‘runningpant’ aan, (daarin loop je véél harder dan in ‘n hardloopbroek) en bind mijn loopschoenen onder.

Eerst Bobo nog een handje groenvoer geven. Door de garage loop ik naar de achtertuin, waar Bobo altijd 24/7 met smart op eten zit te wachten.

Om niet mijn hele sleutelbos mee te zeulen, haal ik de garagesleutel eraf, laat de bos achter in de garage, doe de garagedeur op slot en de stop de sleutel in het minizakje van mijn ‘pant’.  

’t Is kkkoud. Het lopen gaat lekker, maar ik mis Billie wel. Buiten de bebouwde kom loopt ie altijd los en ik heb noooit last van ‘m, alleen maar gemak. En hij doet de gekst-leukste dingen, maar daarover blog ik wel zodra hij en ik weer samen rennen.   

Na een uur sta ik leeggelopen weer voor de garage. FF de huissleutels pakken en dan fijn douchen. Ik steek de garagesleutel in het slot… en krijg de deur niet open. Ik ruk, trek, duw, til, draai zachtjes met beleid (goedzo!), maar niets helpt. Wat nu? Snotver! Ik wil douchen! Denk, denk…

Hé, de garagedeur bij Bobo staat open! Oh, maar dan moet ik via de achtertuin én eerst over de schutting klimmen. Ik pep mezelf op: dat kan ik heus wel, flink zijn, niet denken, gewoon doen.

Normaal gesproken zie je achter ons huis geen hond, maar nu staan er twéé. Met  hun baasjes. Getsie, publiek; heb ik weer.  Ik knik de heren gedag. Verder pratend met elkaar, knikken ze naar mij.

Hier sta ik dan, voor de schutting. Best hoog, 2 meter 20. Een slaak bij voorbaat al een diepe zucht. Aarzelend zet ik een schoen tegen de schutting en probeer steun te zoeken. Hij glijdt weg. Nog een keer. En nog een keer. De stemmen verstommen. Ik voel ogen branden in mijn rug.  

Straks gaan ze grapjes maken of ze me soms een kontje moeten geven. Net doen of ik doof ben. Eén meneer loopt in mijn richting.  Zie je, daar zal je ’t gedonder in de glazen hebben.  Ik móet die schuttig over. Nu meteen, direct en onmiddellijk. Desnoods loop ik ‘m omver! 

“Mevrouw…,” hoor ik achter me, “mevrouw…” Met de moed der wanhoop wring k mijn schoen tussen een horizontale spijl. Eindelijk voel ik houvast. Ik trek me op aan de bovenkant van de schutting en zwaai mijn been erover heen. Met een best wel elegante sprong beland ik in de tuin. Zo, pfff…

In het voorbij lopen schrikt Bobo zich te pletter van me. Sorry Boob. Ik loop de garage in, pak de sleutelbos en sta in een wip binnen in huis.  

Sjonge, jonge.  Wil je wel geloven dat ik die laatste vijf minuten meer gezweet heb dan tijdens dat dik uur hollen?

Een bakkie doen

 

Vriendin belt:

“’t Gaat wat beter met Billie!” juicht ze voorzichtig. “We durven nog niet de vlag uit te hangen, maar hebben wel weer een beetje hoop, goed hè?”

“Meid, daar ben je ook wel aan toe”zeg ik opgelucht.

“Ja, ze weten nog niet precies wát ’t is, maar al wel wat het níet is en da’s ook fijn!

Geen tumor. Nieren niet verschrompeld. En hij produceert zelf weer kleine plasjes.

Joh, je zou hem moeten zien, hij krijgt massa’s aandacht.  Want zijn ‘bed’ staat vooraan bij de dokterspost. Elke keer als een dierenarts voorbij loopt, roept ie: ”Eén….twee….DRIE!” “Gisteren vertelde iemand tegen ons dat ze met dat ‘een twee drie spelletje’ tot vierentachtig waren gekomen,” vertelt ze opgewekt verder.”

“Pas maar op, straks willen ze ‘m daar nog houden.”

“Haha, nee, dat zal ze niet lukken! Ik kan niet wachten tot ie weer mee naar huis mag.”

“Ja, dan kunnen we eindelijk weer een bakkie doen!”

“Ja, gauw een bakkie doen. Nou, ik hou je op de hoogte hè? Hoidiehoi!”