Rocheljoch

 

Ziedend is ze. Van pure nijd praat ze met consumptie. ‘Wat een knul uit een andere klas geflikt heeft!’ Ze ritst haar jas open, smijt ‘m op de grond en geeft er nog net geen trap tegen. ‘Yak! Na schooltijd heeft ie zomaar op MIJN jas gerocheld! Ik weet niet hoe hij heet, maar daar kom ik dus nog wel achter.’ Nijdig balt ze haar vuisten. ‘En weet je wat die loser nog meer deed? Hij zong: ‘Ginger, er zit een vieze rochel op je jas, hihaho.’Lachen joh…hij en z’n vrienden.’ Dat “Ginger” interesseert Kind geen fluit; op school loopt er maar een met haar haarkleur rond, en dat vindt zij niet meer dan praktisch. Maar die rochel…Zij blaast nog stoom af en ik gooi haar jas in de automaat. Dat was dat.

Ja, dat had je gedacht! Okee, vergelijk het met het leed in de wereld en het spuugincident verdwijnt in het niets, maar moet je dan alles van die smerige keeshond maar pikken? Kind is nijdig tot in haar knieholten. ‘Als ik er niks van zeg, doet ie ’t de volgende keer weer.’ Maandag gaat zij het pesterijtje melden bij haar mentor.

Op school zal ze worden uitgenodigd voor een gesprek met de rochelaar, die we voor het gemak even Sander noemen. Kind moet Sander uitleggen wat ze vervelend vond aan dat spugen, en wat ze erbij voelde. Maandagavond  tijdens het diner (kuch) meldt Kind dat ze tegen dat gesprek op ziet. ‘Je zegt dat je het ongewoon smerig vond,’ adviseert Man, ‘en als ie ’t nog een tweede keer doet, zal ik hem het ziekenhuis in slaan.‘ Man en slaan…laat ik me daar nou niks bij voor kunnen stellen. ‘En daarna sleur ik ‘m door het slijk,’ doe ik een duit in het zakje (laat ik me daar nou wel iets bij voor kunnen stellen.) ‘Wat als Sander zegt dat ik een aansteller ben?’ ‘Dan vraag je hoe hij het zou vinden als jij op zijn jas rochelt.’ ‘Dan zegt hij, wat kan mij dat nou schelen?’ ‘Haal je jas maar even, zeg jij dan, dan spuug ik er een groene klodder op. ‘Ja, dát ga ik dus niet doen hè,  op iemands jas spugen,’ zegt Ginger verbolgen.

Ze heeft nog gelijk ook. Stiekem ben ik een beetje trots op haar. Kwaad met kwaad vergelden werkt niet. Ach, Man en ik lieten ons even meeslepen door het verhaal, zeg maar. ‘Zet je fiets op ‘t schoolplein goed in ’t zicht van de camera’s, zodat S. die  niet kan mollen, en blijf uit zijn buurt,’adviseert Man.

Twee dagen later vertelt ze triomfantelijk dat ‘t gesprek niet doorgaat. Sander heeft een zeurverhaal opgehangen dat hij niets gedaan heeft en dat zij – Kind – alles gelogen heeft. ‘Maar Suzanne, die bij dat spugen was, heeft een briefje geschreven dat ze alles gezien en gehoord heeft. Goed hè?’ Ze loopt bijna over van trots voor haar vriendin. ‘Pfff, uit welk ei komt die gozer?’ Opgelucht haalt ze adem. Achteloos zegt ze: ‘Nu wordt hij voor één dag geschorst.’ ‘Oh,’ begin ik sarcastisch, ‘mag meneer voor straf één dagje thuis blijven?’ ‘Nee…‘ zegt Kind, ‘hij moet voor straf in de lerarenkamer zitten. Aan een bureau. Met zijn gezicht naar de muur. Hij mag niks doen. Alleen maar met zijn armen over elkaar zitten.’

Ik stel me voor hoe de spuger daar zit. Continu leraren om hem heen die ‘m negeren. In plaats van zelfgenoegzaam wijdbeens en onderuit gezakt op een stoel hangen, moet hij strak rechtop zitten, waarbij zijn gezicht ongetwijfeld mateloze verveling uitstraalt. En dat een hele dag lang… Mijn mondhoeken krullen steeds verder omhoog: best een aangenaam vervelende straf. Al ken ik een betere: persoonlijk met paps of mams sorry komen zeggen. Dan beloof ik dat ik niet zal zeggen:‘Sorry…wat zei je?’

Prijs je rijk

Met twee,drie treden tegelijk rent Kind de trap op naar boven. “Even de lootjes pakken!”roept ze als ze mijn verbaasde blik ziet. Terwijl ik koffie zet, stuift zij de trap alweer af naar beneden en rent de kamer in. ‘Jaaa!’ gilt ze, ‘ik heb een prijs gewonnen!’ Wild danst ze door de kamer, maakt een pirouette en eindigt met een Aikidoschop.

‘Wij? Een prijs gewonnen?’vraag ik. Sjonge, dat mag in de krant! Oh… het stáát in de krant, want daarin zag Kind de uitslag van de trekking staan. ‘Maarreh…hoezo heb jij die prijs gewonnen?’ vraag ik link. ‘Wie heeft de voordeur opengedaan toen er gebeld werd en de lootjes gekocht?’ Nou en, zóó onbelangrijk vindt zij dat, wie de kaartjes heeft betaald, slechts een detail. Die prijs is gewoon voor haar. Klaar. Zij rekent zich rijk, want ja, het is een heuse geldprijs. Dromerig staart ze in de verte…

Hoeveel is het? Kunnen wij van de geldprijs een tweede huis kopen? Op cruise naar de Noordpoolcircel? Een camper uitzoeken? Kan ik een Colnago Ferrari met Dura-Ace en carbonwielen aanschaffen? Nou ja, bijna… Net niet helemaal. Want de prijs is… dertig euro.

‘Oké,’geef ik me gewonnen, ’jij mag de prijs hebben, máár… vijf euro gaat naar een goed doel,  en jij mag het doel kiezen.’ ‘YES, YES, de prijs is voor mij! En het doel weet ik al: the Sea Shepherd. Jieha! Lang leve de walvissen!’ Want dat er mensen zijn die harpoenen in dieren schieten…ze kan en wil het niet begrijpen.

De prijs geeft haar een goed gevoel. Dat zij daar met gemak wat van kan  missen, geeft mij weer een goed gevoel. Prijs je rijk!