Zul je net zien: zoek je een hondendrol om er een rotje in te steken, is er nergens eentje te bekennen. Samen zoeken ze stoep af. Gelukkig: de trouw langslopende leverkleurige hond heeft verdekt zijn boodschap achtergelaten. Moeder en Kind hebben de taken snel verdeeld: moe drukt (ha! woordspeling) het rotje in de drol; Pubermeisje steekt het lontje aan.
Dan staan ze in dubio: blijven ze kijken naar de poepspetters, of kiezen ze het hazenpad? Het wordt het laatste. Giebelend hollen ze naar de overkant van de straat. Op datzelfde moment lopen twee stoere pubers voorbij. Van pret slaan ze op elkaars schouders. Haha, zie dat stelletje angsthazen eens wegrennen! Juist wanneer ze langslopen, spat het rotje uit elkaar: pvvvt. De stoere mannen lachen nu nog harder. ‘Bang voor een babyrotje!’ joelen ze.
Een donker gekleed figuur zien ze over het hoofd. Hij zit in elkaar gehurkt naast een zinken gieter die hij als lanceerinrichting voor vuurwerkpijlen gebruikt. In de schuine schenkbuis staat een vuurpijl – goedgekeurd door de Nederlandse vereniging van huisvrouwen -en de lont brandt. Met het geluid van een gillende keukenmeid in doodsnood, schiet de pijl met veel raketvertoon omhoog de lucht in, de kant van de pubers op.
‘Pas op!’ gilt de man, ‘deze is illegaal!’
De stoere binken verstaan de man niet, maar vatten het op als een waarschuwing. Uit puur overlevingsmechanisme zetten ze het op een lopen. De vuurpijl is een vluggertje en zo gedoofd; bescheiden knalt ie uit elkaar. De pubers stoppen.
‘Poesies!’ gilt de man ze na. Dát verstaan ze wel. De twee dames die het van een veilig afstandje aankijken, hangen slap van de lach om een lantaarnpaal heen gevouwen en houden hun buik vast.
Aaaaargh, de pubers schamen zich bijkans bewusteloos dat ze voor zo’n mager pijltje op de loop zijn gegaan. Wacht maar, ze zullen eens laten horen wat zij gekocht hebben. Nog geen minuur later klinkt er zo’n diepdreunende knal dat de ramen in de sponningen trillen. Oh hartklopping! Het pubermeisje vliegt van schrik de armen van haar vader in. Haar trommelvliezen denderen bijna uit haar oren. ‘Wat was dat?’ vraagt ze met een schor stemmetje. ‘Een granaat.’
De straat is gehuld in nevelen en kruitdampen. Nog snel lopen ze naar de overkant om de drol te checken: daar is niets van over. Genoegzaam maar ook enigszins beschaamd, vragen ze zich af of het babyrotje nog remsporen achtergelaten zal hebben…