Mooi zitten

Aangenaam! Ontmoet Bella, ons cute and crazy huiskonijn. Ze heeft een fluwelen oogopslag die de indruk wekt dat ze een konijn met verfijnde manieren is, maar laat je door dat loeder niet in de luren leggen.

Tot voor kort stond Mevrouw Konijn doodsangsten uit voor de stofzuiger. Zodra ik met dat ronkende beest in haar nabijheid kwam, stampte ze loeihard met haar achterpoten om haar soortgenoten in het wild te waarschuwen, en zocht daarna pijlsnel dekking onder een laag meubelstuk. Hysterisch probeerde ze daaronder een gat in de grond te graven.

Omdat die graafwerkzaamheden niet ten goede komen aan het kleed, sloot ik Bella op in haar hok, klepje dicht en zuigen maar. Na afloop gaf ik haar een lekker verstandig knaagdierensnoepje en voila! het leed was geleden. Tot voor kort.

Ineens begon het er verdacht veel op te lijken dat Bella de stofzuiger als haar nieuwe huisvriend beschouwde. Zodra ik ‘t stofmonster uit de kast sleurde, holde mevrouw verheugd naar haar hok, en ging bedelend in de klepopening zitten.

Bleef het daar nou maar bij, maar inventief als ze is, begon ze op haar manier kunstjes te doen. Ze holde brommend rond de tafel, gooide haar achterpoten in de lucht, perste er pontificaal een keutel uit en sprintte naar haar hok. Ze wist niet hoe snel ze bedelend op het klepje moest gaan zitten. ‘Ach, kijk toch eens, hoe lief!’ kirde Kind.

Lief? Eerder gehaaid. Het lijkt er steeds meer op dat Bella in Huize Kakelbont de brokjes uitdeelt, want zodra ze trek krijgt, gaat ze mooi zitten. Hebben wij Bella nou afgericht of zij ons?

Verpletterend antwoord bij eerste hulp

‘Ik ben gewond! Ik ben gewond!’ In doodsnood holt een man naar binnen. Zonder woorden wordt het slachtoffer reikhalzend begroet door de patienten in de wachtkamer. De man maakt een onverzorgde indruk: ongeschoren, sjofele kleding en een vuile pet die zijn gezicht grotendeels bedekt. Iedereen in de wachtkamer weet dat deze medelander niet volledig is ingeburgerd, anders had de stakker wel buiten op een toevallig passerende ambulance gewacht. Daar zou hij stukken sneller door worden geholpen dan door de assistentes alhier in de huisartsenpraktijk. Er is niets wat hun rust kan verstoren.

Kind en ik staan netjes op onze beurt bij de balie te wachten en kijken elkaar aan. Hebben wij weer: zijn we bijna aan de beurt, komt er een spoedgeval tussen. Maar wij zijn coulant: de man mag voorpiepen op voorwaarde dat hij eerst een emmer bloed verliest.

Met een wanhopige blik in zijn ogen, ijsbeert de man voor de balie heen en weer. Hij is zowel lucht voor de patient die geholpen wordt, als voor de assistente. Nu is dat van de laatste geen nieuws, maar alla, altijd een negatief beeld schetsen van de zorgverlening in ons dorp gaat ook vervelen. De wachtkamer volgt vol spanning de hyperventilerende meneer. Liggen ergens bloedspetters? Zal hij weldra flauwvallen?

Onverwacht komt een huisarts een behandelkamer uitlopen. De ongelukkige gooit zich vol overgave in de armen van de arts, en zegt: ‘Dokter, dokter, ik ben gewond!’ De arts werpt een onderzoekende blik op de omhooggehouden arm, en zegt dat zijn assistente er spoedig naar zal kijken. Dit gebrek aan belangstelling komt bloedhard bij de man aan.

Nu gaat hij pal voor Kind staan. Ik wil ’s mans leed zien, maar mijn ogen kunnen er niet bij. Die van Kind wel. Ze gebaart naar de man en wijst naar haar wijsvinger. ‘Valt ie er bijna af?’ vraag ik zacht. Ze schudt haar hoofd. Helaas. Ik heb nog geen druppel bloed gezien, dus mag de man ook niet voor.

Hè, hè, de patient bij de balie is klaar. Nu zijn wij. Alhoewel, help bij nader inzien toch maar eerst die zenuwlijder; ik word gek van die vent. Nee, als door een wonder kijkt de assistente mij aan en zegt: ‘U mag het zeggen, mevrouw.’ Dit heb ik nog nooit meegemaakt: een beleefd uitgesproken zin van meer dan vier woorden. Snel! Het vlugzout! En geef de man ook een snuifje; hij houdt het niet meer.

Kinds medicijnen zijn snel gepakt en dan kan de assistente er niet meer onder uit: ’s mans tijd voor aandacht is gekomen. De assistente kijkt zeker twee seconden lang naar de uitgestoken vinger. Haar antwoord moet verpletterend voor het slachtoffer zijn, maar bevredigt  wel de nieuwsgierigheid van de voltallige wachtkamer. Ze kijkt de zwaar gewonde stakker recht aan en zegt: ‘Een brandblaartje. Niets aan doen, meneer, gaat vanzelf over.’

Stomme zeikwijven

2008

Ik heb het zo gehad met die zeikwijven en ik zal je vertellen waarom.

De arrogantie straalt van ze af. In de tuut-tuut-stand kloeken ze samen in de kantine, en ze lopen allemaal naast hun op maat gesneden paardrijlaarsjes. Omdat hun dochters op een eigen paard rijden en Kind maar op een manegepaard, hoor ik er niet bij.

Ik ken hun gespreksonderwerpen tot vervelends toe. Ze beginnen met de laatste aankopen voor-je-wilt-niet-weten-hoeveel-geld, en het enige wat ze daarna nog doen, is afgeven op hun mannen. De trien met de grootste paardenbek heeft het ’t rotst getroffen: haar man gaat ‘s ochtend half vijf naar z’n werk, komt vier uur thuis, doucht, en slaapt daarna tot zeven uur op de bank, totdat zij – Hare Koninklijke Hoogheid – hem wakker schudt voor het avondeten. Klagend vervolgt ze dat mannen nergens voor deugen: je kan ze niet om een boodschap sturen, doen jarenlang over een miezerig klusje, en als ze ziek zijn, nou nou nou nou, breek haar bek niet open. Na haar mogen de vriendinnen om beurten hun beklag doen. Ik moet me beheersen me niet als een paard in een porceleinkast te gedragen, want mijn Lief, Broeah en Aadje mijn Pa’tje zijn helemaal niet zo. Bovendien: afgeven op je werkende man terwijl je zelf geen reet bips uitvoert…als ik iets achterlijk vind, is het dat wel.

Op een heugelijke paardrijmiddag zit ik weer naar datzelfde gezever te luisteren, als de vrouw met het paardengebit plots naar mij roept: ‘Hé Kakelbont, jou horen we nooit. Doe jij ook je mond eens open!  Nou ja, als ze erom vráágt…

Verheugd spring ik overeind en som op: ‘Mijn man gaat voor zessen de deur uit, komt  – als het meezit – ’s avonds 7 uur thuis. Hij maakt elke week het boodschappenbriefje, doet de inkopen en bergt alles op. Klusjes moeten gisteren af, en als ie ziek is, gaat ie gewoon naar zijn werk.’ Klaar met mijn redevoering, wil ik alweer gaan zitten, als me plots een tip voor haar te binnen schiet: ‘Neem een krantenwijk tussen vier en zeven,’ adviseer ik Paardenbek,  ‘dan doe je nog wát.’

In plaats van dat het ondankbare secreet blij is met mijn antwoord, trekt haar gezicht net zo wit weg als haar dood geblondeerde haar en gebleekte tanden al zijn. Schuim komt uit haar mond. Watje. Ik zeg altijd maar zo: als je niet tegen ‘t antwoord kan, moet je de vraag niet stellen.

Vanaf die tijd keken zij en haar consorten me dood, maar dat lapte ik aan mijn merkloze sneakers. Ik heb de eer van de mannen (in de familie) tenminste hoog gehouden!

Platte gouden eieren

Moeizaam haalt ze een zware boodschappentas van haar fietsstuur en sjouwt ‘m de trap op. Haar knieen kraken bij elke tree, maar als ze aan de lekkere dingen denkt die ze voor haar kinderen en kleinkinderen gaat koken, is ze bij voorbaat gelukkig, en neemt ze haar gammele lichaamsonderdelen voor lief.

Bovenaan de trap, hijgend, pakt ze de sleutel en opent de voordeur. De deur klemt door de grote stapel post, kranten en folders op de kokosmat. Ze bukt en veegt alles op een hoop. Haar oog valt op de voorpagina van de krant: “Vandaag gaat hij vallen: anderhalf miljoen ballen!”

Zij heeft nog nooit geluk in het spel gehad, maar dat was vanwege haar geluk in de liefde. Toch heeft ze drie lootjes gekocht, maar waar heeft ze ze gelaten? Onderweg naar de tweede boodschappentas, loopt ze nadenkend de trap af en duwt de buitendeur open. Ze rommelt wat in een fietstas. Tussen oude kassabonnen, lege plastic zakjes en een bonuskaart, ziet ze drie goudkleurige vodjes papier in de vorm van een ei liggen. Zo’n verfrommelde toestand! Ze zou zich bijna schamen als het winnende lot daartussen zou zitten. Met de troostprijs van 10.000 euro zou ze de koningin te rijk voelen: nooit meer aanbiedingen aflopen, geld overhouden voor een dagje uit…

Haar gedagdroom wordt onderbroken door een joviale begroeting. ‘Oma!’ ‘Ha Matthijs!’ roept ze blij, en ze loopt ‘m tegemoet. Ongewild verslapt haar greep op de lootjes en ze vallen op de grond. Ze zal ze zo oprapen, het belangrijkste eerst. Pontificaal geeft haar kleinzoon haar op elke wang een dikke zoen. Zomaar op de openbare weg; tel uit je winst! Dergelijke gebaren van een puberkleinzoon koestert ze. ‘Ik draag uw boodschappentas wel naar boven, oma,’ biedt Matthijs aan.

Te laat denkt ze aan de lootjes. Ze zijn al meegenomen door een zacht briesje, fladderen naar boven en zwieren in golvende bewegingen omhoog naar de dakrand. Zonder spijt kijkt ze ze na. Zelfs met de hoofdprijs kan ze haar overleden man niet terug kopen. Hij was en blijft onbetaalbaar.

Zestien en een dag

Meestal heeft de verjaardagsvisite bescherming nodig in de vorm van een zonnebril als Kind ze onthaalt in de deuropening, maar deze keer moesten familie en vriendinnen het doen met geblaf, een ijzeren glimlach, en een zware ademhaling met lange pauzes. Vindt ze visite doorgaans onweerstaanbaar gezellig, deze keer voelde ze zich meer het lijdend voorwerp dan het feestvarken.

Vóór het avondeten begon het bij Kind al te wringen en tegen de tijd dat wij onze tanden in de toetjes zetten, had ze ’t helemaal gehad. De laatste bezoekster had haar hielen nog niet gelicht, of Kind kroop hoestend, en jankend van ellende onder het dekbed. Alle goede gaven ten spijt, konden de cadeaus haar gestolen worden, maar ’t was toch wel bijzonder fijn dat ze er bij het krieken van de dag nog stonden 🙂

Vanochtend vertrok ze niet opgewekt naar school, maar lag ze met koorts op de bank. Bella zorgde voor afleiding door af en toe stiekem op de bank te springen. Zorgelijk vraagt Kind zich af of ze nog iemand heeft aangestoken.
Over een week viert ze haar verjaardag voor vrienden en vriendinnen. Tegen die tijd bruist ze vast weer als champagne!