Jeugd

Ik sta op de pont. Ergens tegen een uur of drie ’s middags. Het waait debiel hard en de boot ligt dwars in het water om een containerschip voorrang te verlenen. Best lekker dat onstuimige gedein; doet me aan het schip in de Efteling denken.

Zeven pubers kluwen samen in een hoekje. De langste torent binkerig boven de rest uit. Eén jongen is duidelijk de klos: zes voorwielen bonken tegen de zijkant van zijn fiets. Een meisje probeert het stuur uit zijn handen te trekken, en een tweede  rochelt op zijn schoen. Het slachtoffer kijkt niet blij. Zijn rug lijkt in te zakken onder het gewicht van het gepest. Hij knipt onzeker druppels weg, onderneemt geen poging iets te zeggen, en kijkt wat onzeker naar mij.

Ik ben op voorhand geirriteerd als ik oneerlijke geduw en getrek zie, maar zes pubers…hoe krijg je die aan het lachen? Ik ga het proberen.
‘Hé! Nokken jongens! Anders gooi ik jullie fietsen over de reling!’ Er staat zoveel wind, ik schreeuw bijna mijn keel uit de kom. Hoongelach stijgt op uit zes monden. Logisch. Met een beetje geluk – als ik de deining meeheb – kan ik wellicht één fiets in de Lek gooien, laat staan zes.
‘Wel als jullie me er even bij helpen. Dit is de kans om je spierballen te laten zien!’ Ze lachen nu nóg harder.
Een bijdehandje zegt: ‘Dat vindt mijn moeder vast niet leuk, mevrouw.’
‘Vindt je moeder het wel leuk als je iemand pest?’ vraag ik.
Hij overweegt een antwoord, maar haalt in plaats daarvan zijn schouders op.
Toch lijkt de lol van het pesten er een beetje af.
Het slachtoffer grijpt een pakje kauwgom achter een rits vandaan.
‘Lekker,’ zegt Bijdehandje.
Bijtende honden kun je beter maar te vriend houden, dus deelt het slachtoffer uit. Het snoep valt in de smaak. Kauwend wacht het clubje op de overkant.

De pont schuift aan wal en de bomen zwaaien open.
‘Hé, mevrouw!’ roept Bijdehandje. Nu gaat-ie iets onaardigs zeggen, weet ik, of zijn middelvinger naar me opsteken. Had ik me er maar niet mee moeten bemoeien, maar ik kan nou eenmaal niet niks doen.
‘Het was wel een goeie grap,’ grinnikt hij. ‘U bent net zo gek als m’n moeder.’ Hij geeft me nog een knipoog toe ook. Ik val bijna flauw.
De jeugd van tegenwoordig…ze blijft me verbazen.

 

Depressie

Mijn ervaring is dat je liever over je maagzweer, eeuwigdurende migraine, schaamluizen of holtorren praat dan over een depressie. Verdriet komt toch wel op je pad, daar hoef je zelf niets voor te doen. Maar wat nou als je een fantastisch rijk leven hebt, en daar niet van kan genieten?

Dan barst je van de schuldgevoelens. Je bent je bewust dat je het de mensen om je heen niet gemakkelijk maakt, en regelmatig ben ik boos op mezelf dat ik me niet kan “vermannen.” Je ledematen zijn loodzwaar, het is alsof er een zware last op je schouders drukt, en ondertussen verander je van een kleurenfoto in een zwart-wit plaatje.

Voor mijn gevoel sta ik op een kruispunt met louter doodlopende wegen. Het is als in een droom: hoe je je ook inspant, je komt niet vooruit op de weg van zuigende modder. Toen ik dat tegen Roos zei, antwoordde ze gevat: ‘Je hoeft toch niet over de weg te lopen. Dat doe jij in een bos ook niet.’

Bella, de schat, sprong op mijn schoot. Ze is net een hondje, dacht ik vertederd. Totdat ze een snoekduik in de koektrommel nam, en er met een kruidnootje vandoor ging. Vervolgens plofte Kind naast me neer, gaf me een zoen, en gedroeg zich zoals een puber betaamt: Eigen Maag Eerst.
Wat heb je op zo’n manier aan je huisgenoten?

Lief heeft nog steeds geen genoeg van me. Hij gaat door tot de dood ons scheidt, zegt-ie. Hij werk 60 uur in de week en draait zijn hand niet om voor huishoudelijke klusjes. Tegen hem is geen enkele pil opgewassen. Op goede dagen pakken we een filmpje en eten we af en toe buiten de deur. Gelukkig heb ik geen horecaverbod 🙂

Recht zo die gaat, ga ik door tot het gaatje. Als het aan mij ligt, word ik Nederlands vrolijkste pessimist. “Een dag niet gelachen en ik leef nog steeds,” is mijn nieuwe strijdkreet. Want waarom zou  alleen het leger des Heils die hebben?

 

Mondje dicht

At all: Kind was not amused (om het zachtjes uit te drukken. En nu weet het nog niet eens dat het hele verhaal op mijn blog staat. Dus MONDJE  DICHT allemaal!

Toen ik haar ’s avonds nog even toe ging dekken, klonk het venijnig vanonder haar dekbed dat dat niet hoefde. Snel gaf ik haar een kus. Ze probeerde ‘m te ontwijken, maar die handeling had ik al ingeschat. Ik gniffelde. Zij niet.

 

Rode laarsjes

‘Wat voor weer wordt het?’ vraagt Kind.
‘Geen idee,’ zeg ik.
Ze kijkt me boos aan. Is dat omdat ik het antwoord niet weet, of omdat het vrijdag is en ze op haar tandvlees loopt? En vanwaar ineens haar interesse voor het weer? Zelfs als ze met regen van huis gaat, vertikt ze het haar regenpak aan te trekken.
‘Blijft het droog?’ probeert ze opnieuw.
‘Weettikket!’zeg ik. Alsof ik de vrouw ben Die Alles Weet. Ik ben in dit huishouden al de vrouw Die Alles Terugvindt en daar heb ik al een dagtaak aan.
‘Hoezo?’ vraag ik.
‘Dan kan ik mijn nieuwe laarzen aan,’ is haar antwoord.
Jottem, that’s my girl: eindelijk wordt mevrouw zuinig op haar spullen! Ik steek mijn duimen naar haar op. Kind daarentegen pakt geagiteerd haar mobiel. Als ze niks aan haar moeder heeft, kijkt ze wel op internet.

‘Droog!’ roept ze.
Ze trekt de kast open. Het huishoudtrapje tuimelt voorover, en valt met veel kabaal op de grond, samen met haar vaders kluskleren die eroverheen hangen. Kind kraait nergens naar. Ze klauwt mijn polderstampers van de plank, laat ze één voor één vallen, en zie daar: twee nieuwe rode laarsjes. Ultramodern met hak en gesp. Hét summum voor deze puber. Eindelijk kleur in haar alledaagse sleurbestaan. Ik zou toch zweren dat er een lachje rond haar mond verschijnt. Ik hoop niet dat het zeer doet.
Eenmaal de laarzen aan haar voeten, stapt ze koket door de gang, daarbij totaal niet gehinderd door de spullen die kriskras op de grond liggen.
Jas aan, mobiel mee, oortje in en wegwezen. Zonder woorden wijs ik naar de losse onderdelen op de vloer.
‘Sorry,’zegt ze achteloos, ‘ruim ik wel op als ik terugkom uit school’. Haar gezicht zegt dat ze me een gunst verleent.
Nou, nou, nou, dat wordt dan vermoeid bukken en zuchten aan het eind van de middag.

Ineens krijg ik een veel beter idee. Roos ziet nooit rommel, dus zet ik alles op haar kamer neer. Of nee, beter nog, ik leg haar vaders kleren onder haar kussen, verstop het huishoudtrapje onder haar dekbed en zet mijn laarzen met kwalijke dampen op haar beddenplank. Dat zal zelfs haar opvallen.  En dan plak ik meteen daarna zo’n ja-en-nee-sticker op de brievenbus, maar dan met: NEE, geen chagrijnige pubers!” erop. Wat zal het dan stil worden in huis.
Té stil…