Luidkeels christelijke liederen zingend trekt hij door de straat. De buurt glimlacht: daar heb je dat keurige kereltje weer dat de voering uit zijn keel zingt. Zie die blonde haren en lieve snoet: dat ventje komt ech wel goed terecht.
Na het drinken van een glaasje ranja en het verorberen van een spekkie, voltrekt zich thuis een verandering: hij wil ten strijde trekken. Hij mag dan de trots hebben van een ridder, met een slap speelgoedzwaard is het slecht vechten, dus grijpt hij zijn pistool, en richt het uit op mij: pang, pang, pang! Broertje vindt het van zichzelf ook een rotstreek, maar ik sta nou eenmaal het dichtst bij ‘m in de buurt.
Binnen een poep en een zucht is de woonkamer vergeven van de kruitdampen. Mijn moeder – die ons met een soort derde oog in de gaten houdt – heeft er onmiddellijk genoeg van. Reinheid, rust en regelmaat, staan hoog aangeschreven in haar opvoeding.
‘Ga jij maar buitenspelen,’ zegt ze tegen m’n broertje.
Broertje gespt zijn holster om, zet zijn cowboyhoed op en loopt knallend door het trappenhuis.
‘Zeker weer dat schorriemorrie van boven,’ zeggen de keurige bewoners van ons portiek. Ze snappen niet dat voorbeeldige ouders zulke losgeslagen kinderen kunnen hebben. Alleen omdat broertje een keer de zinken vuilnisemmer op ons balkon in brand heeft gestoken, en met een “geleende” hengel van een buurman is wezen vissen. Hij heeft het beide maar één keertje gedaan, maar heeft het al twintig keer moeten horen. Zó kinderachtig.
Buiten ronselt hij zoveel mogelijk buurjongetjes voor zijn missie. Hij hoopt dat er een vrijwilliger tussen zit die indiaan wil zijn, en bereid is zich neer te laten schieten door zijn klappertjespistool. Mijn broertje is voor niemand bang.
In ieder geval niet overdag.
’s Nachts was een ander verhaal. Dan riep hij angstig in zijn droom: ‘Papa! Ze doet het weer: Mirjam pakt mijn pistool af!’
Zoete herinneringen… Had een drone maar privéopnamen gemaakt.