Verzorgen

Een verhaal dat ik lang geleden voor Plato’s WE-300 met als thema verzorgen geschreven heb. 

In de kamer is het een grote bende. Op de grond liggen lege bierflesjes en frisdrankpakken, beschimmelde boterhammen, koffiedrab, vuile kleren, schoenen, laarzen, klokhuizen…te vies om aan te zien. Ze probeert over de spullen heen te stappen, geeft het op, en baant zich een weg door de  rommel naar links en rechts te schoppen.  Haar handen jeuken alles op te ruimen, maar het is haar niet toegestaan.

In de uiterste hoek van de kamer staat een bed dat naar urine ruikt. Bij het bed blijft ze staan. De gestalte ligt met gesloten ogen op wat eens een witte kussensloop moet zijn geweest. Ze kijkt naar zijn gezicht: baardstoppels, wit haar en een leerachtige huid. Afgezien van de huivering voor de viezigheid, stroomt haar hart over van mensenliefde.

Ze kan niet zien of hij ademt. Zou hij al… Ze zakt iets door haar knieen, en neemt zachtjes een hand van de man in de hare. Door de aanraking doet hij zijn ogen open, en is een ogenblik verward, maar het schijnt hem niet te deren een vreemde te zien. Ze schenkt hem haar warmste glimlach.
Het is slechts een kwestie van tijd, dat weten ze allebei, en zij en haar collega’s van de thuiszorg willen niemand alleen laten sterven.

De man maakt onsamenhangende geluiden, en gebaart naar iets onder het bed. Huiverig vanwege de viezigheid, tast ze op goed geluk naar dat wat de man wil hebben. Ze voelt iets van leer en pakt het beet: een portemonnee. De man grist het bijna uit haar handen, en klemt het stevig tegen zijn borst.

Korte tijd later trekt ze het beduimelde laken over hem heen. Het beursje glijdt onder zijn hand vandaan. Ze pakt het op en klemt het er weer tussen.

Verrassing per post

Bam! Mijn kluts die op dek valt, maakt meer kabaal dan het pakje van de postbode. Er ligt een heel fleurig pakje op de mat. “Bloemen door de brievenbus,” staat erop.

(Bloemen door de brievenbus?
Ik heb ooit een aan mij bezorgde bos bloemen bij de afzender door de brievenbus gepropt. Steel voor steel. Op het begeleidende kaartje stond geschreven: het spijt me. Op de achterkant had ik geschreven: mij ook!
Speciaal voor Petra: dat is ruim 25 jaar geleden; de laatste keer dat ik ruzie met iemand had 😉 ) 

Ik dacht dat ik wat bloemen betreft zo’n beetje alles wist, maar bloemen door de brievenbus is een nieuwe ervaring voor me. En wat een prettige! Eerst ben ik nog bang dat het een grap is, maar mijn naam staat erop!
Kijk dan: échte bloemen per post: 12 tulpen.

Maar wie-o-wie is de afzender?
Gelukkig, een kaartje. “Van jouw muziekmens,” staat erop. Daar is er maar eentje van. Lieve Mel hartstikke bedankt voor deze lieve verrassing!
Je hebt gelijk: ze stonden een hele week…

Hannessen bij Mauritz

Zo’n paskamer als hier tref je zelden:
een zee van ruimte,
een joekel van een spiegel,
tussendoor wat te drinken,
nauwsluitende gordijnen,
goede verlichting,
een tafeltje waar je je bril op kan neerleggen,
en een flesje deodorant bij de hand.

Ik durf zelfs de pijpen van mijn spijkerbroek de grond te laten raken, en met mijn blote voeten op de vloer te staan, zonder dat ze aan de grond vastplakken van de viezigheid. Er zijn ook geen stofwolken die het zicht onmogelijk maken. Waar vind je zoveel bedieningsgemak? Echt een unicum.

Je kunt er vergif op innemen: bij de paskamers van H&M staan nog minstens zeven zuchtenden voor je. ‘Nog een ogenblikje,’ zegt het kauwgum kauwend personeelslid verveeld bij de ingang. Dat ogenblik duurt zo lang dat je in de tussentijd gemakkelijk je duikbrevet kan halen. Krijg je eindelijk een schimmig kamertje toegewezen, dan stinkt het zo dat je je adem inhoudt tot je zowat stikt, en naar adem hapt door een kier in het gordijn. Heb je dat alles overleefd, dan ontdek je grommend dat er een rij bij de kassa staat, waar de Efteling jaloers op is. Wat een treurige boel.

Vind je ’t gek dat internet-shoppen in opmars is?

Ik ben gewond!

‘Ik ben gewond! Ik ben gewond!’ In doodsnood holt een man naar binnen. Zonder woorden wordt het slachtoffer reikhalzend begroet door de patienten in de wachtkamer. De man maakt een onverzorgde indruk: ongeschoren, sjofele kleding en een vuile pet die zijn gezicht grotendeels bedekt. Iedereen in de wachtkamer weet dat deze medelander niet volledig is ingeburgerd, anders had de stakker wel buiten op een toevallig passerende ambulance gewacht. Daar zou hij stukken sneller door worden geholpen dan door de assistentes alhier in de huisartsenpraktijk. Er is niets wat hun rust kan verstoren.

Kind en ik staan op onze beurt bij de balie te wachten en kijken elkaar aan. Hebben wij weer: zijn we bijna aan de beurt, komt er een spoedgeval tussen. Maar wij zijn coulant: de man mag voorpiepen op voorwaarde dat hij eerst een emmer bloed verliest.

Met een wanhopige blik in zijn ogen, ijsbeert de man voor de balie heen en weer. Hij is lucht voor zowel de klant als de assistente achter de balie. Dat van de laatste geen nieuws, maar alla, altijd een negatief beeld schetsen van de zorgverlening in ons dorp gaat ook vervelen. De wachtkamer volgt vol spanning de hyperventilerende meneer. Liggen ergens bloedspetters? Zal hij weldra flauwvallen?

Onverwacht komt een huisarts een behandelkamer uitlopen. De ongelukkige gooit zich vol overgave in de armen van de arts, en zegt: ‘Dokter, dokter, ik ben gewond!’ De arts werpt een onderzoekende blik op de omhooggehouden arm, en zegt dat zijn assistente er spoedig naar zal kijken. Dit gebrek aan belangstelling komt bloedhard bij de man aan.

Nu gaat hij pal voor Kind staan. Ik wil ’s mans leed zien, maar mijn ogen kunnen er niet bij. Die van Kind wel. Ze gebaart naar de man en wijst naar haar wijsvinger. ‘Valt ie er bijna af?’ vraag ik zacht. Ze schudt haar hoofd. Helaas. Ik heb nog geen druppel bloed gezien, dus mag de man ook niet voor.

Hè, hè, de patient bij de balie is klaar. Nu zijn wij. Alhoewel, help bij nader inzien toch maar eerst die zenuwlijder; ik word gek van die vent. Nee, als door een wonder kijkt de assistente mij aan en zegt: ‘U mag het zeggen, mevrouw.’ Dit heb ik nog nooit meegemaakt: een beleefd uitgesproken zin van meer dan vier woorden. Snel, het vlugzout! En geef de man ook een snuifje; hij houdt het niet meer.

Kinds medicijnen zijn snel gepakt en dan kan de assistente er niet meer onder uit: ’s mans tijd voor aandacht is gekomen. De assistente kijkt zeker twee seconden lang naar de uitgestoken vinger. Haar antwoord moet verpletterend voor het slachtoffer zijn, maar bevredigt  wel de nieuwsgierigheid van de voltallige wachtkamer. Ze kijkt de zwaar gewonde stakker recht aan en zegt: ‘Een brandblaartje. Niets aan doen, meneer, gaat vanzelf over.’