De fiets is beladen met rode tassen, en op elke achtertassen prijkt een grote schelp. Het is zo klaar als een klontje waar de eigenaar van deze fiets naartoe gaat.
‘Gaat u naar Santiago de Compostela?’ vraag ik naar de bekende weg. De pelgrim knikt. Hij kijkt er niet alleen trots bij, maar ook een beetje alsof hij het zelf nog niet helemaal kan geloven. ‘Waar bent u vertrokken?’ informeer ik ongegeneerd verder. ‘Ik ben eergisteren begonnen in Haarlem en vandaag ga ik de Moerdijk over.’ Hij kijkt al wat opgetogener. Alsof met het passeren van elk water de tocht reeeler wordt.
Zijn goretexjack flappert in de wind en blaast er lucht onder, wat de man breder doet lijken dan hij is. Blijkbaar heeft hij koude voeten, want hij probeert ze warm te stampen.
‘Hoe lang bent u van plan erover te fietsen?’
‘Zo lang mogelijk,’ antwoordt hij. Ik kijk verrast. ‘Eigenlijk…,’ hij doet een stapje dichterbij, ‘eigenlijk zou ik samen met mijn vrouw naar Santiago gaan, maar vorig jaar is ze overleden. Aan die rotziekte.’ Hij kijkt in de verte. Ik zwijg. ‘Is dat de Brienenoord?’ wil de man weten. Ik knik.
‘Sorry van uw vrouw,’ zeg ik. De man knikt geemotioneerd.
‘Weet u,’ vertrouwt hij me toe, ‘thuis zitten maakt me gek. Ik kan niet tegen die stilte. Helemaal niet als je thuiskomt, en je ergens geweest bent waar het gezellig was.’ Ik knik weer en denk aan mijn schoonmoeder die dezelfde woorden sprak.
‘Misschien fiets ik ook wel terug,’ zegt hij schouderophalend, gevolgd door: ‘Wat kost de overtocht?’
‘Ik betaal wel voor u. Ik heb een rittenkaart.’
‘Dank u wel.’
Als de kaartjesverkoper zijn hielen heeft gelicht, foetert de man: ‘Ik wou dat ik niet van die natte, kouwe po… eh voeten had.’
Ik lach en zeg: ‘U mag van mij wel poten zeggen, hoor.’
‘Kon ik om die natte poten ook maar lachen.’
‘Diepvrieszakjes,’ geef ik hem als tip.
‘Diepvrieszakjes?’ Hij herhaalt het alsof hij het woord voor het eerst hoort.
‘U doet een diepvrieszakje over uw sok, en stapt er mee in uw schoen. Het uiteinde van het zakje frommelt u in uw sok.’ Er gaat hem een licht op.
‘Dat ik daar zelf niet opgekomen ben,’ zegt hij. Ik vertel maar niet dat ik duizenden kilometers in de regen gefietst heb.
De pont legt aan, en de bomen zwaaien open.
‘Goede reis,’ wens ik de man toe.
En veel bijzondere ontmoetingen, denk ik er achteraan.