Saartje

Mijn smartphone gaat: het is Roos. Ik neem op, zeg: ‘Hej liefie,’ en de verbinding is weg. De tweede keer idem. De derde, vierde en vijfde keer denk ik: ja, da-hag.
Een straf is het niet om naar de intro op sax van mijn favoriete muzikale liefde te luisteren. Ik fluit zachtjes me, wat niet gewaardeerd wordt door het biebpersoneel. Ik onderdruk de neiging het geluid van mijn mobiel nog wat harder te zetten.

De zesde keer neem ik weer op.
‘Mam…ik bel niet zómaar, hoor!’
Ik hoor de paniek in Roos’ stem.
‘Ik heb papa ook al gebeld…’
‘Wattizzer?’ vraag ik.
‘Nou…Saartje is achter de vaatwasser gekropen en ligt nu tussen de elektriciteitskabels en ik krijg haar daar niet weg.’
‘Wat zei papa?’
‘Zie haar daar maar achter vandaag te krijgen,’ imiteert Roos zijn stem.

Thuis zit Roos in een emotioneel wak. Met roodomrande ogen vertelt ze: ‘Als Saar in een van die kabels bijt, wordt ze…wordt ze…’
‘Geëlektrocuteerd,’ vul ik aan. Als je uitgaat van het ergste kan het alleen maar meevallen.
Roos schijnt met de zaklamp van haar mobiel in het gat waar tot voor gisteren onze (kapotte) vaatwasser stond. Achter dat gat is een ruimte tussen de keukenkastjes en de muur. Kabels liggen voor het opeten.

Ergens halverwege ligt Saar in de chill-stand. Ze ziet er zielsvergenoegd uit. Nog niet eerder heeft ze in zo’n aantrekkelijke, donkere gang gelegen. Veilig voor alle leeuwen en beren op de weg. Wat je noemt een strategische locatie.

Roos heeft twee dikke stukken elektriciteitsdraad aan elkaar geknoopt en een stuk appel op een  uiteinde gespietst. Ze zwaait de vitaminerijke lekkernij voor Saars neus heen en weer, maar ons knaagdier verrekt geen snorhaar. Geen trek ik appel? Wat een mirakel.
Ik kruip dichter naar het gat en roep met omfloerste stem: ‘Saartje…Saaaar-tje…’
Ze komt overeind en hobbelt doodkalm naar me toe. Twee wonderen op één dag!
Zodra Saar uit het donkere gat stapt, neemt Roos haar in de houdgreep en scheldt ze naar hartenlust: ‘Vuil gemeen pestloeder!’

Zou je niet zeggen als je haar zo ziet zitten, hè?

Uitzonderlijk

Tevreden loopt hij over het klinkerpad. Dit heeft hij nou altijd gewild: een tweede huis waar hij omheen kan lopen. Door hard te werken hebben hij en zijn vrouw deze mate van welstand bereikt, en dankzij de vergrijzing gaan de zaken voorspoedig.

Jij gaat vast zonder plezier naar je werk, hoort hij mensen vaak informeren. ‘Ik zou jouw werk pas kunnen doen na een spectaculaire alcoholinname,’ had een kennis eens gezegd.
Johan snapt het wel, maar ook weer niet. Hij vindt zijn werk een ambacht.
Wanneer een medemens getroffen wordt door een huizenhoog verdriet en de waarheid zich opdringt als een hoge golf, juist als de nabestaande bijna uitdooft van verdriet, kan hij ze bijstaan.

Als overledenverzorger wast hij de dode lichamen. Hij wast hun haren met droogshampoo; knipt nagels en scheert baarden.
Hij maakt doden toonbaar. Geen hoogstaand werk maar het geeft hem voldoening.

Met zijn handen in zijn broekzakken gestoken, leunt hij nonchalant tegen één van de vier leilinden. Hij kijkt naar de lege plek aan de voorkant van het huis waar een naam op moet komen  te staan. Tot nu toe heeft hij alleen nog geen gepaste kunnen verzinnen. Het moet een naam zijn die alles in zich heeft. Een naam die je met een glimlach leest, maar tegelijkertijd verband houdt met zijn beroep. Het mag best een tikkeltje ongepast zijn zodat lezers beseffen dat begrafenisondernemers óók humor hebben.

Hij zuigt zijn longen vol met frisse zeelucht.
Dit huis staat op zo’n uitzonderlijk mooie locatie…
‘Uitzonderlijk,’ mompelt hij en laat het woord langzaam over zijn lippen rollen: ‘Uit-zon-der-lijk…’
Abrupt houdt hij zijn mond, en zijn hart maakt een sprongetje. “Uitzonderlijk” is uitermate geschikt. Als je er op de juiste plaatsen twee spaties tussen denkt, staat er precies waar het in zijn vakantie om gaat!

Saartje

Klein, klein Saartje, wat doe je in mijn hof? 
Je vreet er alle bloempjes op en maakt het veel te grof… 

Uit betrouwbare bron kan ik je melden dat ons huiskonijn ook toe was aan de eerste warme lentedag.

Onwennig hobbelde Saartje over het tuinpaadje en huppelde even later verheugd tegen de zinken emmer met viooltjes aan. Afgelopen weekend heeft Lief ze met zorg en toewijding verpot.
Mevrouw Konijn heeft twee minuten staan schrokken en schransen, en toen waren álle bloemetjes weg. Op! Nu staan er alleen kale steeltjes in de emmer. Zielig hè?
Daarna deed Hare Koninklijke Konijnigheid zich te goed aan ander lekkers.

Zie je Saartjes “antennes” bovenop haar kop staan?

Na overdadig eten is het goed uitbuiken!

Ik houd van je

Sinds de kleuterschool was ze mijn moeders beste vriendin, en ik wist niet beter dan dat ze mijn biologische tante was. Ze was een stevig dame, die levenslang aan de slanke lijn deed; had een royale boezem; een bril met jampotglazen en altijd knollen in haar kousen. Zette ze koffie dan vergat ze water in het apparaat te doen, en melk kookte bij haar eeuwig over. Overal waar zij kwam, ontstond vanzelf een lichte chaos.
‘Van jou komt weinig terecht,’ beloofde haar godsdienstleraar op de lagere school, ‘want jij bent een rotte appel.’
Die belediging droeg ze met trots.

Haar levenswerk was het vullen en leegeten van een vriezer die de helft van haar keuken in beslag nam. Ze was de grootste afneemster van ’t IJsboerke; de beste klant van de bakker en het “trouwste” lid van de Weight Watchers. Ze rookte als een open haard, en scheurde rond in een rood koekblik, waarin ze rustig midden op de trambaan stil bleef staan.
‘Ik doe een goede daad,’ zei ze dan, ‘mensen halen door mij de tram nog.’
Mijn moeder probeerde ze dronken te voeren door een longdrinkglas voor meer dan de helft met rum te vullen, en er een flutbeetje cola in te doen…
Liepen we samen over de markt dan stootte ze me aan en zei ze: ‘Mir, moet jij eens opletten hoeveel mannen er Piet heten,’en dan riep ze uit volle borst:’Pie-hieiet!’ Hoe meer mannen er omkeken, hoe harder zij het uitgilde. Jammer voor haar dat de Tena Lady’s nog niet waren uitgevonden.

Haar leven was verre van gemakkelijk, maar ze bleef vrolijk. Zelfs toen ze kanker kreeg, was haar humor niet te vernielen. Toen ik huilde omdat haar haar bij bosjes uitviel, troostte zij mij door te zeggen: ‘Geeft niks griet, die groeien wel weer aan, en tot die tijd neem ik gewoon een pruik. Ik dacht zelf aan een hanenkam. Denk je dat die me staat?’

Haar kille en egoïstische man, vond dat ook doodzieke vrouwen hun taak in de huishouding niet mochten verkwanselen en hun man, kostte wat kost, moesten blijven behagen. Zelfs toen ze op het laatst niets meer kon, vond hij het teveel moeite een kopje thee voor haar te zetten. Wat moet ze eenzaam zijn geweest…

Tijd heelt veel wonden, zeggen ze. Dat ze zoveel jaar na haar overlijden, nog steeds gemist wordt, wil zeggen dat ze een bijzonder mens is geweest.
Ze mocht dan vol grappen en grollen zitten, ze stond als eerste op de stoep als iemand hulp nodig had.
Ik vond haar net een grote bloemkool: ze had voor iedereen een stronkje.
Vele keren heb ik aan haar graf gestaan. De laatste keer was vlak voordat haar man erin bijgezet zou worden. “Op bezoek gaan” vond ik daarna teveel eer voor hem.

Al vierentwintig jaar heb ik spijt. Spijt als haar op mijn hoofd dat ik nooit vier simpele woorden tegen haar gezegd heb. Waarom heb ik wel met haar gelachen, gehuild, gezongen en gegeten, maar heb ik nooit gezegd hoeveel ik voor haar voelde?
Daarom: doe het zolang het (nog) kan:
Schrijf het. Fluister het. Zeg het. Schreeuw het!

Een man met een mes

Ik was het voorval alweer lang vergeten, tot ik iets vergelijkbaars bij Bibje las.

Een man met een mes.

Ex en ik woonden samen en op zaterdagavonden gingen we naar de plaatselijke soos. Muziek, dansen, een biertje, gesprekken met vrienden…gewoon gezellig. Standaard om 23.45 uur ging de muziek uit, want de soos stond in een woonwijk. Ex en ik hielpen na afloop meestal met opruimen: lege glazen ophalen en spoelen; de bar en tafeltjes schoonmaken; de vloer dweilen…

Om 00.45 uur stapten ex, een vriend van hem – Erik – en ik naar buiten en pakten onze fiets uit de stalling.
Midden op de weg bleven we staan, want de ketting was van mijn fiets gelopen.

Volkomen onverwacht holde er een Molukker met een mes op ons af.
Ex en Erik aarzelden geen moment, sprongen op hun fiets en raceten er vandoor. 200 meter verder bleven ze staan kijken.

Ik stond naast mijn fiets en keek naar het mes. Het was verre van een aardappelschilmesje.

De Molukker was bóós: op de harde muziek, de maatschappij, op mij…
Hij zwaaide afwisselend het mes heen en weer voor mijn gezicht of hield het dreigend een eind omhoog.
Ik kon maar één ding verzinnen: zorgen dat mijn fiets tussen hem en mij in bleef staan. Verder kon ik niet denken op dat moment.
Het liep met een sisser af: de man liep net zo snel weg als-ie gekomen was.
Geen idee of ik nog iets tegen hem gezegd heb. Of dat ik heb staan trillen op mijn benen na afloop. Mijn geheugen laat me in dat opzicht volkomen in de steek.

Ik liep naar ex en Erik toe. Ze lagen allebei in een deuk. Geen idee wat er zo leuk aan de situatie was.

Thuis moest de hond nog uitgelaten worden. Ze was het soort hond dat het bij onverwachte gebeurtenissen niet voor je opnam, maar eerder op je nek sprong. Omdat ik geen zin had die loslopende gek met z’n mes weer tegen het lijf te lopen, vroeg ik aan ex: ‘Ga je mee Smoky uitlaten?’
‘Waarom,’ vroeg hij met lusteloze stem, ‘het is toch jouw hond?’

Maanden later deed ik iets verstandigs: ik verbrak de relatie en ging weer thuis wonen. Mijn Broer kwam me halen op zijn brommer (mijn ouders waren op vakantie.) Broer nam mijn koffer en tas mee; ik mijn hond achterop.

Bij Bibje liet ik als reactie achter: “Het gekke is dat ik er nadien geen probleem mee gehad heb. Ik bagatelliseer jouw probleem niet! Begrijp het niet verkeerd alsjeblieft. Ik heb er alleen niet van wakker gelegen. Misschien dat ik daar eens van wakker zou moeten liggen…”