Een boek!

Heb je ‘m gehoord? De knal? Mijn kogel is door de kerk: ik ga mijn columns (uche) en korte verhalen bundelen tot een boek.
En dat is jullie schuld!
Kijk maar niet zo onnozel; zeker vijftig van jullie hebben gezegd dat ik een boek “moet” uitbrengen.

Ik deelde mijn voornemen thuis tijdens de avonddis mede. Man vond het een wonderbaarlijk leuk voorstel en vroeg onmiddellijk: ‘Binnen welke termijn wil je het af hebben?’
Hierzo, heb je meneer de MANager weer; gewend aan het maken van resultaatafspraken.
Mijn tong vloog uit de bocht en riep stoer: ‘Voor het eind van dit jaar.’ Ik had het gezegd en kreeg meteen een lichte rolberoerte. Ik ben ook maar een mens, en kreeg meteen stress dat ik er na mijn uitspraak losjes aan vast zat, maar het idee is gaan wennen.

Ik blog sinds 2009 en wist dat ik veel geschreven had, maar zóveel…
Van het lezen krijg ik kramp in mijn voorhoofd.
Ik zoek natuurlijk de leukste columns en de beste verhalen uit, dat is logisch. Misschien vul ik het boek aan met een paar nieuwe.
Daarna de spelfouten uitgummen en de komma’s op de juiste plaats zetten.
Een pakkende titel lijkt me ook handig.
Een ISBN aanvragen.
Het voorwoord sla ik over.

Roos heb ik aangesteld als mijn persoonlijke manager. Ik houd nu eenmaal van delegeren.
Karoeza ging van harte in op mijn verzoek om de omslag te tekenen.
En dan schijnt er op de achterkant nog een foto van de auteur te moeten komen. Dat lijkt me verreweg de zwaarste opgave.

Het wordt een gedrukt boek, want ik wil het vast kunnen houden. Ik twijfel nog tussen twee uitgeverijen maar kom daar wel uit.

Nu probeer ik mij dagelijks aan een krakend bureau te zetten, klap ik mijn toverdoos open en ga ik aan de slag.
Ik heb al twee reserveringen binnen 🙂

En mensen die de doorwrochte mening hebben dat lezen zonde van hun tijd is, ga ik trachten te bekeren. Te beginnen met Lief!

Lastig(e) gevallen

Op de fiets wat het niet altijd alleen maar lang-leve-de-lol.
Zonder fiets trouwens ook niet.

Dat ik niet de enige vrouw ben die ongewenst seksueel lastig gevallen werd
door mannen, had ik 8 maart – Nationale Vrouwendag – al bij Narda gelezen.
Toentertijd kon ik niet op haar blog reageren; het kwam te dichtbij.
Omdat ik me ervoor schaam. Omdat het een vies gevoel geeft.
Ik ben vaak lastig gevallen. Zo vaak dat ik bijna ging geloven dat het normaal was.
Bijna.
Want dat was en is het natuurlijk niet.

Bouwvakkers hebben de naam. Was het maar bij hun opmerkingen of gefluit gebleven.
Erger waren de handtastelijkheden. Helemaal van mannen van wie je het niet verwachtte. Omdat ze in nette pakken liepen, arts van beroep waren of “vrienden.”
Dergelijke kerels zijn een gevaar voor de maatschappij.

Ik wil(de) maar één ding: met respect behandeld worden of – veel liever nog – met rust worden gelaten.    

*********************

Vroeger reed ik op de racefiets naar mijn werk in Rotterdam. Vijftien km heen.
En vijftien km terug.

Zo ook die dag:
De Leuvebrug over en de Boompjes op,
langs het monument voor de gevallen mariniers,
langs de Nederlandsche Bank
en het Havenziekenhuis,
de Maasboulevard op.
Langs de Willemsbrug,
de Hef,
de aanlegplaats voor cruiseboten en
het tankstation.
Eenmaal daar moest het fietspad gedeeld worden met tegenliggers.
Een collega van m’n afdeling reed voor me.

Het was een mooie dag. De zon scheen en de Maas schitterde.
Aan de overkant bij Excelsior liepen twee mensen op blote voeten in het gras.

Het fietspad ging omhoog een viaduct op.
In het klimmetje omhoog fietste ik zes Marokkanen voorbij die keurig in een treintje reden. De mannen riepen iets tegen elkaar; wat kon ik niet verstaan.
Toen ik de voorste inhaalde, kneep deze zijn ogen grijnzend samen en riep hij naar me: ‘Alle Nederlandse vrouwen zijn hoeren,’ en voordat ik er erg in had, stak hij zijn hand onder mijn fietsshirt en kneep in mijn borst.

Van razernij gierde de adrenaline door mijn lijf.
In een reflex haalde ik uit. Mijn gebalde vuist raakte hem midden in zijn gezicht. Het was meer geluk dan wijsheid maar het effect was fenomenaal: hij viel met fiets en al om. Zijn gezicht viel op de grond in het zand.
Eén voor één buitelden zijn vrienden over elkaar heen, en toen ik helemaal bovenaan achterom keek, zag ik een kluwen van fietsen en mensen.

‘Wat deed jij nou?’ vroeg m’n collega. Hij kon zijn ogen niet geloven.
‘Nou gewoon,’ zei ik – alsof het gewoon was – ‘hij zat aan me.‘
Verder zei ik niets. Schaamte had mij in mij macht.
De harde wind joeg tranen in mijn ogen.

Ik vertelde het aan niemand; ik keek wel uit.
Mijn vuistslag voelde niet als een overwinning.
Ruim drie weken durfde ik niet over de Maasboulevard te fietsen, en reed ik angstvallig binnendoor via Kralingen naar mijn werk.
Bang voor represailles…

Open huwelijk

Voorjaar 1987

Binkerig komt hij naast me rijden. Hij draagt een minuscuul triatlonpakje; borsthaar wappert door zijn openstaande shirt naar buiten; en met een hand kamt hij een haarlok achterover. Hij straalt een waanzinnig zelfvertrouwen uit, en het is me duidelijk: deze dude heeft mij uitverkoren om naast  te rijden.
Ik ben onmiddellijk ondersteboven van de man. NOT.

Hij geeft me een joviale schouderklap en vraagt waar ik naartoe fiets.
Dat ga ik hem niet aan zijn snor hangen. Ik lieg dat ik getrouwd ben en in Capelle woon.
Capelle, wat vindt hij dat leuk! Hij woont in Nieuwerkerk en nu mag ik fijn het hele eind met hem meefietsen. Hij is ook getrouwd, maar – knipoogt hij veelbetekenend – hij heeft een heel open huwelijk.

De man is één bonk zelffelicitatie. Wat wil je als je verstand hebt van kunst en politiek; regelmatig een triatlon wint; en het goed doet bij de vrouwtjes? Die laatsten struikelen allemaal over zijn charmes. Stoicijns en niet gehinderd door mijn gebrek aan belangstelling, komt hij steeds een stukje dichter tegen me aan fietsen. ‘Rijdt lekker, hè?’ vraagt ie, en oh, had hij al gezegd dat hij een open huwelijk heeft?
Ik word niet goed en sla spontaan rechtsaf een gehucht in. Ik zwaai demonstratief zodat hij weet dat dit een  afscheid is, maar meneer zet doodleuk de achtervolging in. Wel met een wat verwonderde uitdrukking op zijn gezicht:  laat ik hem – een brok dynamiek – zomaar schieten?
Ja, ja, het leven is een tranendal jongen.

Hij houdt toch van kunst?, vraag ik in Oudewater.
Nou en of!
Moet hij eens kijken naar die beelden in de vijver daar. Ik beloof dat ik aan de overkant bij de kerk op hem wacht.
Ik jakker over de keitjes en rijd in rechte lijn een smal steegje in. Privé en uit het zicht gluur ik naar de kerk recht ertegenover. Daar is Dude. Kijk ‘m loeren…De leegschedel denkt zeker dat ik net zo blond ben als ik er uitzie?

Zet-ie z’n fiets tegen de pui van het VVV-kantoor!
Ik ga niet blijven staan wachten tot hij vertrekt. Ik loop zo dicht mogelijk langs de gevel, en loop gehurkt naast mijn fiets onder het grote raam door. Voorbij de ruit ga ik weer rechtop staan. Dat heb ik mieters handig aangepakt, al zeg ik het zelf.

Waarom zie ik nu pas op dat er bij het stadhuis zoveel toeschouwers staan? Het gros heeft mijn kunstje gevolgd en gaapt me aan alsof ik een aap in een circus ben. Ik kan het ze niet kwalijk nemen: ze hebben niets beters te doen dan op het bruidspaar wachten. Schaamte giert uit al mij poriën.
Met de prikkende ogen van de Dude in mijn rug worstel ik me met een afgewend hoofd tussen de wachtenden door.
In de verte zie ik het licht van de brug knipperen. Rijden, rijden, rijden! Pal achter me gaat de brug omhoog.
Eindelijk samen met mijn snorrende derailleurwieltjes!

Je ergste vijand

Poezen snorren op smalle richels,
watervogels met hun kop op hun rug,
fakirs snurken op een spijkerbed…
…en ik sliep bijna dertig jaar niet in m’n eigen bed.

Slapeloosheid, je ergste vijand.

Het lag aan mijn hormonen. Een kansloze strijd, want die leidden een eigen leven.
De week dat ik ongesteld was, sliep ik als een baksteen. Daarna werd het per nacht minder. De laatste week viel ik van ellende bijna uit elkaar: ’s nachts werd ik 15 keer wakker, had overal jeuk, en lag continu te draaien en de dromen. Het was alsof ik gek werd terwijl ik bij mijn volle verstand was.

Ik heb álles geprobeerd – zelfs een geBEDsdienst – maar nada.

Slaaponderzoeken in ziekenhuizen registreerden een tekort aan REM-slaap, maar hadden geen remedie.
Artsen geloofden niet dat mijn slaapklachten verband hielden met mijn cyclus, tot een (gepensioneerde) gynaecoloog in 2001 zei dat ik PMS had.
Ha, ik had iets wat bestond!
Hij kon me niet helpen maar beloofde dat na de overgang mijn klachten vanzelf overgingen.

Dat bleek een misvatting.

In plaats van één week per maand een goede nachtrust, had ik er nul komma nul. Ik leefde onder een grauwsluier en had een dooie vampiersblik. Hele middagen zat ik te wenen. Het liefst tijdens het stofzuigen; dan hoorde ik mezelf niet. Het leven voelde als een taakstraf. Ik had er genoeg van en wilde dood.

Toen las ik op Kliefjes blog dat een klassiek homeopaat – die Klief Klazien uut Zalk noemt – haar PMS-hormoonheks getemd had. Bij Klief veroorzaakte de PMS geen depressie maar agressie. Zo erg dat ze iemand wilde vermoorden.
Moord en zelfmoord zijn de twee uitersten van PMS.

Ik mailde Klazien en maakte een afspraak.
Ze zei: ‘Je bent kleurrijk mens, sterk, en je humor sleept je erdoor.’
Zag ik er zo uit? Ik wist van niets.
We hadden een goed gesprek. Klazien geloofde alles wat ik zei en stuurde me een zakje korrels met Kali-c. Eens per week leg ik een korrel onder mijn tong en laat ‘m smelten.

En het wonder is geschied: ’s nachts ben ik helemaal van de wereld. Ik slaap! 
Het is nog niet elke nacht raak, maar het is alsof de zon doorbreekt.
Mijn depressie heeft de geest gegeven en mijn wallen hangen niet langer ter hoogte van mijn knieën.

Eén minpuntje: ik moet een nieuw grafschrift verzinnen. Het mijne stond al jaren vast: “Hier lig ik in mijn laatste bed, en eindelijk zonder slaaptablet.”

Lief mallootje

Hoe vier je het leven? Hij is het kwijt.
Hij ziet de schuchtere bloemblaadjes in het voorjaar niet, noch hoort hij de zingende merels.
‘U heeft wel gevoel,’ zegt een therapeut die hij bezoekt, ‘maar u kunt er niet goed bij. Waar bent u het verloren?’

Op de begrafenis van zijn vrouw.
Die ochtend was hij met een gebroken hart wakker geworden: in elke hand lag een helft. Sindsdien voelt hij zich als de kamerplanten in het raamkozijn. Door de aandacht van zijn vrouw hadden ze gebloeid; na haar overlijden zijn ze verschrompeld.

‘U moet vaker leuke dingen doen,’ adviseert de zielendokter. Dat is nou juist de pest: hij vindt niets leuk. Zelfs geen klein beetje. Niets voelen vindt hij trouwens fijner dan verdriet hebben.

Op een koude voorjaarsdag waarschuwt het KNMI voor een zware storm.
Hij moet er bijna om lachen; om over zijn gevoelstemperatuur maar te zwijgen. Hij trekt zijn jas en laarzen aan en loopt naar het strand. Daar laat hij zich achterover vallen in de woedende adem van de wind, net zolang tot het woeste water hem op de hielen zit. Tranen rollen over zijn wang. Hij likt ze op, ze zijn zout. Of is het de zee die hij proeft? Hij zal zich laten verzwelgen door het kolkende water. Niets doet er meer toe.

Plots hoort hij een stem: ‘Lief mallootje van me.’
Hij schrikt ervan. Het is haar stem! Hij kijkt, maar ziet haar nergens.
‘Mijn hart klopt nog steeds voor jou,’ praat ze verder. ‘Ik wacht op je aan de overkant. Maar tot jouw tijd gekomen is, moet je iets voor me doen: zoek de liefde in je leven.’
‘Ik wil geen andere vrouw!’ Hij buldert het; bang dat ze hem anders niet kan horen.
‘Jouw liefde voor mij, die eens je hart ontstoken heeft, moet sterk genoeg zijn om de liefde terug te vinden in jezelf.’

Binnenin hem woedt een storm.
Steeds sneller lopen zijn voeten over het lege trottoir. Zijn handen voelen als bevroren. Met moeite krijgt hij de huissleutel in het slot.
Binnen neemt hij niet de moeite zijn laarzen en jas uit te trekken, en loopt direct naar zijn kant van het tweepersoonsbed. Hij heeft honger naar haar woorden en haar handschrift. In een la vindt hij wat hij zoekt: een stapel verkleurde liefdesbrieven, bijeengehouden door een henneptouwtje.

Hij herleest ze en piekert zich suf: hoe kan hij nou net zoveel van zichzelf houden als van haar?
Hij kan er niet van slapen, maar deze keer is het niet de leegte die hem wakker houdt, maar zijn hersenen die een oplossing proberen te vinden.
Langzaam voelt hij zich wegzakken, maar nog net op het randje van waken en slapen, schiet hem iets te binnen wat zijn ontmoeting met haar en haar advies voor altijd markeert. Zo simpel en eenvoudig, maar zo doeltreffend. Voor altijd.
Morgen zal hij hun beide namen zijn arm laten graveren.
Als een einde maar ook als een voorzichtig begin.