De minnares

‘Hij is een heel goede minnaar,’ zegt de vrouw.
Ik blaas bijna de cacao van mijn cappuccino.
Haar vriendin knikt alsof ze de uitspraak al te vaak heeft moeten aanhoren.
De twee vrouwen zitten links van me aan een tafeltje. Ik schat ze begin dertig. Hun mobiel onder duimbereik en hun tas op schoot. Leuke types, blond en goed in de verf. Toon Hermans zou zeggen: “En onder hun ogen de betere kringen.”
Met volle tevredenheid stoeien ze met een gebakje.

‘Weet je dat zijn moeder nog bij hem schoonmaakt?’ vraagt de minnares.
‘Waaat!’ zegt de vriendin. Ze is duidelijk blij dit nieuwtje te horen.
‘Uhuh. Elke week komt ze bij ‘m soppen. En ze neemt haar eigen stofzuiger mee want hij heeft er geen.’
‘Dat méén je niet!’ zegt de vriendin. ‘Hoe oud is die gozer eigenlijk?’
‘Nog steeds 24,’ klinkt het afgemeten.
‘Komt er eigenlijk nog iets van?’ vraagt de vriendin.
‘Waarvan?’
‘Nou…wordt het serieus? Ga je weg bij Mark?’
‘Nee, natuurlijk niet!,’ klinkt het bitst ze. ‘Teveel gedoe voor de kinderen. Ik houd Thijs gewoon voor erbij.’

De vriendin twijfelt. Zal ze iets zeggen of haar laatste hap gebak naar binnen schuiven? Ze stopt toch maar het vorkje in haar mond en trekt het stukje taart er met haar tanden af. Zo beschadigt ze haar lippenstift niet. Ze kauwt, en als haar mond leeg is, zwijgt ze.
‘Wat,’ vraagt de minnares geirriteerd, ‘jij hebt er ook twee tegelijk gehad.’
‘Dat was in de vakantie!’ neemt de vriendin het voor zichzelf op, ‘En toen wist ik nog niet dat ik in verwachting van Jasmijn was,’ giechelt ze er achteraan. Terwijl ze het zegt, kijkt ze schichtig om zich heen.
Ik bestudeer net op tijd de menukaart.
‘Ben je niet bang dat Mark erachter komt?’
‘Jij bent de enige die het weet,’ zegt de minnares veelbetekenend.
De vriendin zegt op beschuldigende toon: ‘Je hebt wel drie kinderen, Mar.’
’Zodra ze het gekwetst gezicht van haar vriendin ziet, zegt ze ‘Sorry,’ maar ze meent het niet.

De mond van de minnares beweegt maar ik hoor niet wat ze zegt. Iemand heeft waarschijnlijk een ijs-koffie besteld want een machine hakt ijsblokjes in stukken. Als het apparaat stilvalt, staat de minnares op, en zegt: ‘Ik wil het er niet meer over hebben. Ik ga Mirre van het dagverblijf halen.’ Ze zet haar mok en gebaksschoteltje op het dienblad, pakt haar tas en mobiel, en loopt op hoge hakken naar buiten, de Hema-restauratie uit.

Haar vriendin gaat het allemaal te snel. Ze veert op en beweegt haar handen nerveus boven het  gebruikte serviesgoed. Ze kijkt waar de kast staat om het dienblad in te schuiven maar ziet er van af.  Ze smijt haar telefoon in haar tas en wringt zich haastig tussen tafeltjes door in de richting van de uitgang. Haar vriendin achterna.

Een bejaarde vrouw rechts van me, die het geheel net als ik van een afstand heeft zitten volgen, zegt glimlachend tegen mij: ‘Wat een leuke meiden, hè? En zo keurig!’
Ik knik welwillend. Ze moest eens weten!

Postcrossing

Ik ontvang graag post. (Mits het geen rekeningen of blauwe enveloppen zijn.)
Daarom ben ik gaan meedoen met Postcrossing.
In bijna twee jaar tijd heb ik iets meer dan driehonderd kaarten ontvangen en verstuurd. Het is leuk en relatief goedkoop, maar vooral heel nostalgisch om via de post ansichtkaarten met onbekenden van over heel de wereld uit te wisselen.

Elke keer als de brievenbus kleppert en er een ansichtkaart in de bus valt, is het of ik een cadeautje krijg. De ene keer uit Belarus, de andere keer uit Finland of Japan.
Postcrossing combineert oude en nieuwe media met elkaar. De registratie en de aanmaak gaat via de website; de kaarten worden bezorgd via de post.

In je profiel kan je je voorkeur voor een bepaald thema aangeven. Ik vraag om kaarten met fietsen, oude gebouwen, Scandinavische huizen, vuurtorens, iets blauws of David Bowie. Van de laatste heb ik er helaas nog geen ontvangen. Ik vraag of mensen iets persoonlijks over zichzelf willen schrijven, of hun favoriete quote, gedicht of muziek.

Wat me is opgevallen aan al die kaarten is dat:
* Taiwanezen en Chinezen uitermate trots zijn op hun land en de ontvanger proberen over te halen tot een bezoek. Ze schrijven een wervende propaganda in uiterst secuur geschreven regels met een zwarte inktpen.

* Duitsers sturen graag kaarten uit landen waar ze op vakantie zijn geweest. Krijg ik een kaart uit IJsland – leuk, mijn eerste! denk ik dan – blijkt hij afkomstig van onze oosterbuur. Het minst leuk vind ik hun kaarten met een postzegel met: “Deutschland fussball weltmaister 2014.” 🙂

* Russen sturen veel kaarten met een foto van een fruitcorporatie uit lang vervlogen tijden. Velen kennen geen Engels en krabbelen iets in het Russisch.
De dames heten óf Olga óf Anastacia.

* Sommige afzenders hebben zo’n slordig handschrift dat hun hanenpoten in het Engels nog grotere hiërogliefen zijn dan de Russische groeten.

Roos en ik hebben van een foto van molens in Kinderdijk ansichtkaarten laten drukken. Duizend stuks. Kunnen we even vooruit.
Ongeacht naar wie ik een kaart stuur: ik plak de postzegel op zijn kop. Een vleugje anarchie in de geordende postwereld!

BlonT

 

Het stoplicht springt op groen en meteen drukt Dirk op de claxon. Sinds hij in een sportauto rijdt, reageert en rijdt iedereen te langzaam.
De bestuurder in de auto voor hem kijkt hem via de achteruitkijkspiegel aan en wappert vrolijk met haar vingers.
Verrek…dat lijkt zijn ex Thea wel… Hoe komt zij aan zo’n dure auto? Hij heeft ervoor gezorgd dat haar na de scheiding niets restte dan een schamele fooi. Had ze maar niet zoveel stampei moeten maken toen ze erachter kwam dat hij diverse scharrels had. Ze was nog preuts geweest ook; hij had niet eens naaktfoto’s van haar mogen maken. Behalve dat was op haar niets aan te merken geweest en juist dat had hem zo geirriteerd.

Dirk zet de achtervolging in op de inmiddels rijdende auto voor hem en als deze halt houdt bij een tankstation, parkeert Dirk impulsief zijn auto erachter.
Bulkend van het zelfvertrouwen stapt hij uit en zijn merkzonnebril bovenop zijn hoofd.
Aan de passagierskant stapt de nieuwe vriend uit. Dirk ziet het meteen: een patser in een duur pak. En blond, net als Thea. Twee lichten die elkaar hebben gevonden! Hij ziet geen enkele reden de “goedenmiddag” te beantwoorden en hij focust zich op de bestuurderskant waar Thea uitstapt.

Eerst verschijnen twee pumps , dan een stel ranke, bruine benen, gevolgd door een elegante vrouw in een flatterend zomerjurkje. Wat ziet ze er goed uit! Koket, dát is het juiste woord.
Thea lacht uitdagend naar hem.
Dirk kan zijn ogen niet van haar afhouden. Met zijn aandacht op zijn ex, pakt hij een benzineslang uit de houder en hangt deze in zijn tank.
Terwijl Thea tankt, loopt de patser het tankstation binnen.

Thea zegt weinig. Niets eigenlijk. Ze glimlacht flauwtjes maar krijgt het gaandeweg steeds beter naar haar zin en lacht breeduit naar hem.
Té breeduit. Zou zijn haarlok verkeerd zitten? Dirk kan het zich nauwelijks voorstellen. Omdat hij in een cabrio rijdt, heeft hij er uit voorzorg een flinke berg haarlak opgespoten.

De patser komt alweer bij de auto met een kassabon in een hand. Thea maakt met haar hoofd een gebaar naar de pomp en geeft haar vriend een samenzweerderige knipoog. De patser werpt een snelle blik op de pomp en ook hij lacht.
Dan giert Thea het werkelijk uit.
Dirk realiseert zich dat zijn tank allang vol is, haalt de slang eruit en hangt ‘m terug aan de pomp.
Nog net niet hikkend van de lach wijst Thea er geamuseerd naar.
Dirk volgt haar handbeweging. De klap komt loeihard bij hem binnen. Hier kan zijn doortastende charme niets aan veranderen. Eén woord verandert alles.
Diesel.

Hij heeft het gevoel dat hij nooit meer zal kunnen bewegen. Hij begrijpt zelf niet waar hij zijn oplettendheid vandaan haalt, maar zijn oog valt op een regel tekst onder het nummerbord van de optrekkende auto: “Blond en intelligent. De schrik van elke vent.”

Is dit alles?

Eten is helemaal Rosa’s ding is.
Ze eet niet, ze vreet niet, ze schrokt, en ze boert met verve na iedere voeding.

Omdat wij geen hond met een Bourgondische buikomvang willen maar eentje met een taille, krijgt ze driemaal daags een gebalanceerde hoeveelheid brokjes. In no time schrokt ze die naar binnen alsof ze elke dag haar eigen PR probeert te verbeteren. Zijn de brokjes op dan kijkt ze je aan met de blik: is dit alles, oehoehoehoe, is dit alles, wat er is?

Tussendoor krijgt ze alleen een snoepje als ze gaat slapen in haar bench. Verder niets. Zielig, hè?
Dat vindt Rosa ook. Zie die blik:

Ter aanvulling op haar “dieet,” jat ze stukken winterpeen uit Saartjes etensbak en de uienschillen uit de afvalbak. Zodra Mevrouw Konijn haar hard brood in de keuken heeft opgevreten en haar hielen licht, snelt Rosa dichterbij om de kruimels op te likken. En maar aan die konijnenkont snuffelen in de hoop dat Saar net een keutel produceert.

Zo’n pup gun je toch een Fanta?

Omdat het vakantie was, het al drie dagen regende en we ergens overdekt mét hond wilden recreëren, besloten we naar een hondenwalhalla te gaan. (In wiens auto denk je? Tip: niet in die van Joris.) Dat was niet de ballenbak voor kleuters maar een tuincentrum waar het personeel “van-je-a-ja-jippie-jippie-jeeh” zingt.
We pakten een boodschappenwagentje, legden er een meegenomen mat in, zetten Rosa erbovenop, zetten koers naar de afdeling waar je zelf hondenbrokken mag scheppen, en maakten er een proeverij van.

Van elk soort mocht Rosa er eentje proeven. Er ging een wereld voor haar open: mini mergpijpjes, grote mergpijpen, kauwbrokken, ronde brokken, mini kluiven, grote kluiven, knoopbrokken, ordinaire hondenbrokken, dinerbrokken, beloningsbrokken…Zoiets durf je niet te hardop te zeggen  in landen waar mensen weinig te eten hebben.
Fatsoensrakkers zijnde hebben we voor de opgevreten brokken betaald.

Rosa had de middag van haar leven en ging met een kogelrond buikje naar huis. En buiten mocht ze doen wat ze het liefste doet:

Over de rooie

Het gebeurt in de vakantie.

De deur van het winkeltje gaat open en er stapt een mevrouw binnen.
Net op dat moment vis ik een jurkje uit een rek met kleding, en onderga een aanval van koopzucht. Het jurkje is zó hemelsblauw, het hier al die tijd op mij liggen wachten. Wat een juweeltje, en voor zó weinig!

Er ontstaat een gesprek in mijn hoofd.
Wat moet ik nou met een júrk? Die draag ik nooit, want een jurk tocht. En de laatste keer dat ik een jurk droeg, was dat niet meer dan twintig jaar geleden?
Maar dit is niet echt een jurk. Ik kan er toch zo’n geval onder dragen, een legging?
Zo’n broek die ze in de winkel een 7/8 model noemen, maar bij mij altijd net over de knie valt, omdat mijn benen zo’n eind doorlopen naar boven?
Ja maar, wat zal Lief dit leuk vinden!
Volgens mij schrikt-ie zich eerder te pletter.
Nou en? Ik wil ‘m, ik wil ‘m, ik wil ‘m! Punt.
Hopelijk is de maat goed, want hij hing eenzaam en verlaten tussen de rest van de jurkjes.

Een mevrouw met wel vier, vijf, zes jurkjes over haar arm, loopt naar me toe en zegt: ‘Pardon, waar heeft u dat jurkje vandaan?’
Althans ik vermoed dat ze dat vraagt, want zij spreekt Frans en ik minimaal.
‘Plus,’ zeg ik, met een handgebaar van: jammer, maar helaas, dit is de enige.
Zou ze het jurkje even mogen bekijken?
Kijken? Ja hoor. Maar met de ogen dan, hè, niet met de handjes.
Haar hand met duur gemanicuurde nagels, probeert het hangertje uit de mijn hand te trekken, maar ik houd het stevig vast.

De mevrouw draait zich om naar de verkoopster, en vraagt iets.
Op dat moment ben ik afgeleid, de madam rukt het jurkje uit mijn handen, en verdwijnt er mee in het pashokje. Met een ruk trekt ze het gordijn dicht.
Wat een lef, zeg! Is ze nou helemaal van de pot gerukt? Ik loop naar het gordijn en ruk het met dezelfde snelheid weer open. De madam slaakt een gil.
‘Stel je eigen niet zo aan,’ zeg ik, ruk de blauwe jurk van het haakje en loop naar de verkoopster. Die jurk zal ik hebben. Al is de maat niet goed en moet ik er thuis de glazen mee afdrogen, hij is van mij!
Ik pak mijn pinpas uit m’n portemonnee.

Nee, zegt de verkoopster, ik kan hier niet pinnen, alleen contant betalen. Daar aan de overkant, wijst ze, kan ik geld opnemen.
Oké, dan doe ik dat.
De verkoopster stopt de jurk in een plastic tasje en legt het onder de toonbank.

Ik loop naar de betaalautomaat, neem geld op, steek weer over en word bijna ondersteboven  gereden door een rode auto. Een Ferrari. Ik ben totaal niet autogevoelig, maar deze auto herken ik. De persoon achter het stuur heeft iets vaag bekends, maar wat?

Terug in de winkel loop ik naar de verkoopster achter de toonbank en geef haar het biljet.
‘Plus,’ zegt ze.
Plu? Hoezo plu? Oh…plus? Heeft ze het jurkje niet meer?
Non.
Hoe kan dat dan? Wát! Verkocht? Echt waar?

Aan die… ah…nu valt het kwartje… Aan die bekakte badmuts in de Ferrari, natuurlijk. Ik moet me beheersen om niet te gaan schreeuwen. Verkocht aan die kakmadam, omdat ik maar een luizig toeristje ben.

De verkoopster zegt dat ze nog wel genoeg andere leuke jurkjes heeft.
Veeg daar maar je mond aan af.
Ik wens haar een afzichtelijke bult van hard werken toe en verlaat de winkel.

Stel, dat jij nu in België bent, en je ziet een blonde troela in een hemelsblauw jurkje voorbij scheuren in een vreselijk lelijke, rooie Ferrari, dan weet je dat ze mijn jurkje aan heeft. Het inhalige, achterbakse, grofstoffelijke, verwende pestloeder. Zo, lekker, dat is eruit.