Yvonne

4. Yvonne

“Yvonne is terug!”, roept Pieter me al van verre tegemoet. Hij hijgt ervan. “Waar,” vraag ik “bij ons?”.
“Nee, aan de overkant.”
“Aan de overkant?”
“Ja, kom! Vanuit mijn kamer kun je haar zien.”

Halverwege komen we Sjaak tegen. Breeduit lopend in de gang, helemaal op zijn ‘Sjaaks’: borst vooruit, armen breed langs zijn lijf.

In optocht hollen we op een drafje naar Pieters kamer. Sjaak zwaar sloffend op zijn slippers.

“Kijk, daar!” wijst Pieter.
Sjaak en ik kijken maar zien niks.
“Dáár, tweede verdieping, daar in het bed vóór het raam!”
We kijken. Ik zie een kind in een bed, maar of dat Yvonne is? Het kind kijkt niet naar ons. We kloppen en bonken op het raam. Heeft geen nut natuurlijk. We kijken en kijken. Dan kijkt het kind aan de overkant terug. Wij zwaaien. Ze zwaait terug! Het is Yvonne! Waarom ik daar blij om ben, snap ik niet erg, want zo leuk is dat niet. In een ziekenhuisbed aan een infuus liggen.

“Kom!” zegt Sjaak “we gaan naar haar toe.” Echt Sjaak: ondernemend als altijd, jut hij ons op en wij doen maar wat graag met hem mee.

Met zijn drieën tegelijk willen we door de deur van Pieters kamer. Dat is teveel van het goede. Achter elkaar aan, gang uit, deur door, rennen we de trap af, naar de kelder, door de Valktunnel, trap op… Stop! We kunnen niet via de trap. De portier! Die zit ook in het complot van de doorgeefluiken. Als ie ons ziet, belt hij meteen de leiding. We nemen de lift. En niet hollen als we uit de lift komen, spreken we af. Nee, want rondrennende kinderen trekken de aandacht en aandacht willen we niet.

Op de tweede verdieping is het wel zoeken naar de zaal waar Yvonne ligt. We hadden van tevoren de ramen moeten tellen. Nou ja, daar hebben we nu niets meer aan. In de eerste zaal liggen allemaal kinderen die met een been in het gips in een soort katrol hangen. Wij zwaaien; zij zwaaien terug. Volgende zaal: allemaal kleine kindjes. Da’s ook zielig! Derde zaal: raak, daar ligt ze! We hollen naar haar toe. Ja, het is Yvonne! We doen onze armen in de lucht en roepen keihard onze overwinningskreet: “Joepiedepoepoe!”

Wat ziet ze er anders uit. Haar haar is korter en ze heeft allemaal krullen.
“Wat zit je haar leuk,” zeg ik en ik knijp in haar arm. Ik ben echt blij haar te zien! “Hoe gaat het met je?”
“Ik heb een permanent in mijn haar. Leuk hè?”
“Ja, echt leuk!”
Maar haar gezicht is anders. Haar wangen…. ik weet het niet… “Is je zus al getrouwd?”
“Nee, maar wel verloofd.”
“Doet dat infuus zeer?”
“Nee, alleen als de naald erin gaat, daarna niet meer.”
“Ben je hier al lang?”

We vragen en praten allemaal door elkaar. Sjaak begint moppen te tappen. Peter duwt Sjaak opzij, want hij wil nu naast Yvonne staan.
“Ik wil de mop ook horen,”zegt een meisje in het bed naast Yvonne.
“Oh sorry!” Ja er liggen hier meer kinderen, maar die hebben we in ons enthousiasme over het hoofd gezien. Wat vreselijk onaardig van ons. Sjaak loopt een beetje meer naar het andere bed toe en begint de mop opnieuw te vertellen. We lachen er allemaal om, we hebben zó’n lol! Een meisje op een bed in de hoek vraagt of zij nu een mop mag vertellen. Ja natuurlijk, het is toch haar zaal! Ze begint, maar na een paar regels weet ze het niet meer. Ze begint te huilen.
“Ah, joh, het is maar een mop, dat vinden wij heus niet erg, daar hoef je niet om te huilen.”

“Dat komt door de narcose,” zegt een ander meisje in een bed ertegenover.
We begrijpen niet wat ze bedoelt.
“Nou, door de narcose, dat is de verdoving, ze brengen je in slaap voor je geopereerd wordt, en nà de verdoving, dus als je weer wakker wordt, de eerste weken daarna, kan je ineens zomaar iets vergeten zijn wat je wil zeggen, of je kan niet meer op een woord komen.”
“Ja, of op een naam,” vult een ander meisje aan.

Alle kinderen kijken tegelijk een beetje treurig. Daar houdt Sjaak niet van, dus begint hij aan een nieuwe mop. Yvonne krijgt pijn in haar buik van het lachen. Ik heb haar hand vast, de hand waar het infuus inzit. Ik vind dat er best eng uitzien.
Pieter wipt op het puntje van Yvonnes bed op en neer.

Sjaak begint alweer aan de volgende mop. Het is zo gezellig! Yvonne en ik praten en lachen met elkaar. Dan ineens is het feestje voorbij. Mariebert staat achter ons, zonder dat wij er ook maar iets van gemerkt hebben.
Hoe heeft ze dat zo snel voor elkaar gekregen? Zo snel is ze anders nooit met haar mollige lijf. Wie heeft ‘onze’ leiding gebeld? Iemand van de verpleging? Hoe weten ze nou dat wij van de overkant zijn?

Ik heb nog steeds Yvonnes hand vast.
“Jullie moeten hier meteen weg”, zegt Mariebert boos. Ze zwaait met haar arm, zo van: opschieten!
Yvon huilt als we weglopen. Ik moet ook huilen. We zwaaien zolang als het maar kan.
Pieter huilt.
“Zie je nou wat ervan komt?” zegt Mariebert.
Hoezo? Het was toch beregezellig totdat zij kwam? Wat weet zij daar nou van? Is lachen hierzo verboden?
“Yvonne is heel erg ziek, net als die andere kinderen,” praat Marie boos verder. “Ze liggen niet voor niets heel de dag in bed!”

Voor straf moeten we op de preek komen bij Grote Yvon. Ze ontvangt ons in haar kantoortje, op haar audiëntie.
Yvonne is echt heel erg ziek,” begint ze.
“Wat heeft ze dan?”
“Dat doet er niet toe.”
“Jawel, wij willen het weten.”
“Dat mag niet. Zulke dingen mogen niet in het rond verteld worden.”
“Ja, maar dan kunnen wij het begrijpen.”

“Er valt niets te begrijpen. Het gaat jullie niets aan!” Boos ratelt ze verder. Het komt erop neer dat we slechte kinderen zijn om zulke zieke kinderen met moppen lastig te vallen. Die kinderen hebben juist veel rust nodig. Die regels zijn daar niet voor niets voor. Grote Yvon gaat binnenkort trouwen. Met een man. Met regels is ze al getrouwd.

Voor straf mogen we de hele week niet van de afdeling af. Alle deuren op slot. Dat hakt erin. Dit is menens. Wat een rot mensen heb je toch! Verdorrie, de hele week binnen zitten; niet stiekem bellen uit de lift; niet ongemerkt naar de sigarenboer; niet in de tuin spelen, door de Valktunnel rolschaatsen…

Sikkeneurig lopen we terug. We sjokken bijna automatisch achter Pieter aan. Toch nog even stiekem vanaf zijn kamer naar Yvonne zwaaien. We kijken en kijken. Ze is weg! We zien haar nergens. Er staat een ander bed op de plaats van Yvonnes bed stond. Sjonge jonge, wat een haast heeft iedereen ineens gekregen. Yvonne is al verplaatst.

We laten ons neerploffen op Pieters bed. Op zo’n manier is er geen lol aan, aan lol maken.
“Zou ze echt zo erg ziek zijn?”
“Kweenie… ze zag er wel… erg dun uit.”
“Ja maar ze zag toch altíjd dun?”
“Ja maar nu… kweenie…”
Erg dun. Ja, dat was wat ik in haar gezicht zag. Dunne ingevallen wangen.
“Zou ze geopereerd moeten worden.”

We halen onze schouders op. Niet omdat het ons niet kan schelen, maar omdat we het niet weten, en niemand van plan is om het ons te vertellen.

Ik denk de hele week aan Yvonne. Niet omdat we straf hebben, maar gewoon… Ik heb amper kunnen vragen hoe ’t met haar ging. Zou ze nu nog steeds in het ziekenhuis liggen? En zou ze daarna naar huis gaan of komt ze misschien weer bij ons? Al die vragen…

Ik weet het! Ik ga Yvonne een kaart schrijven! Ja, dat ga ik doen. En die geef ik bij de portier. Als afzender zet ik erop ‘Mirjam, Groene Groep’. Als ik de kaart terugkrijg, weet ik in ieder geval dat ze niet meer in het ziekenhuis ligt.

Ik doe erg mijn best al zeg ik het zelf. Ik teken, plak en schrijf. De kaart past daardoor alleen niet in een envelop. Vouw ik er zelf wel eentje, hij hoeft toch niet in de brievenbus. Het is vandaag vrijdag, de laatste strafdag. Ik mag niet van de afdeling af, maar toch ga ik aan Yvon vragen of ik mijn brief naar de portier mag brengen. Dat mag.

Nu maar wachten. Waar moet ik eigenlijk op hopen, vraag ik me ’s avonds in bed af. Dat de kaart aan komt? Ja, maar dan ligt ze nog in het ziekenhuis. Als ie níet aankomt, is ze misschien beter en is ze naar huis. Ik kies voor het laatste…

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *