Keek op de week (194)

Kunst in Aafje
Kookte dus voor Man spruitjes. Als dát geen liefde is. Alleen van lucht word ik beroerd. Laat eten ervan graag aan hem over. Hij noemt ze winterkoninkjes.
Goot groente af. Klontje roomboter erbij. Strooide er in plaats van nootmuskaat per ongeluk kaneel overheen.
Holy Moly me oh my.
Deed net of ik gek was (mijn ‘goeiste’ eigenschap.) Zette waterkoker aan en overgooit spruiten met kokend vocht. Afgieten, boter, en lading nootmuskaat.
Man snifte langdurig boven bord. ‘Ruikt vreemd.’
‘Spruitjes ruiken altijd vreemd.’
‘Ja, maar nu,’ snif snif ‘wel héél vreemd.’
Bekende toen maar schuld.
Joris’ teleurstelling droop van de wand.
‘Ik wil iets vertellen maar schaam me een beetje,’ peinsde vriendin M.
We dronken verse muntthee in Cultuurhuis.
Reikte haar mijn koekje aan en grapte: ‘Heb je een minnaar?’
M. proestte. ‘Alsjeblieft niet. Ik heb mijn handen vol aan R.’ Zuchtend zei ze: ‘Ik durf niet meer in te voegen op snelweg. Voor mijn werk hoef ik de snelweg niet op, maar als ik wekelijks naar ziekenhuis in Woerden moet…R. zegt: Je moet het gewoon dóen. Hoe dan? Wat als ik te lang wacht met invoegen?’
‘Dan neem je toch een paar rijlessen?’ opperde ik.
Van verbazing liet M. stukje koek uit hand vallen. ‘Dat ik dat zelf niet heb bedacht.’ Ze schakelde meteen en riep enthousiast: ‘Zal ik in een Porsche gaan lessen?’
Wilde mijn neus laten zien, maar moest vanwege virus in verzorgingshuis mondkapje op.
Aan muur hangen kleurrijke kunstwerken.
‘Hebben jullie het huis leeggehaald?’ vroeg verzorgbejaarde achterdochtig vanuit bed.
‘Alleen de koelkast.’
‘Hebben jullie de havermout weggegooid!’
Had ze die willen meenemen in de ambulance? ‘Die was over de datum.’
‘Wat een oude meuk hier,’ klaagde Ligoudje. ‘Ik mag hier niet roken, niemand doet aardig en het eten smaakt vies.’
‘Heb je heimwee naar huis?’
Ze knikte. ‘Ik moet plassen,’ gebaarde ze naar postoel. Daarop zittend liet ze enorme scheet (leve het mondkapje.) Ze liet zich plat voorover vallen van de lach.
Ik mocht haar overeind takelen.
Ligoudje keek naar kamergenote die in diepe slaap op bed lag. Dat zou ik ’s nachts ook wel willen.
Weer op bed dirigeerde ze: ‘Je moet aardbeirolletjes voor me kopen, en chocola en drop en kaakjes.’
‘Hoe vraag je dat dan?’
Hoezo, daar heeft ze mij toch voor?
‘Verder nog iets, majesteit?’
Ik mocht vuile was meenemen.
Had auto geparkeerd bij metrostation Capelse Brug. Bij terugkomst wapperde stuk papier onder ruiterwisser. Geen bekeuring. Dat was in elk geval iets. Vouwde vel open en las: ‘Zou je voortaan je auto recht kunnen parkeren? Zo groot is-ie niet!’
Keek van papier naar auto. Die stond inderdaad tikkel scheef maar midden in parkeervak. Links stond een BMW SUV, rechts een mini Cooper. Stonden die daar vanochtend – toen ik achteruit inparkeerde – ook al?
Vermoedde dat briefschrijver vrouw was. (Mijn echtgenoot schrijft alleen cijfers.) Ze had papier en pen uit tas opgediept. Had vrouw zo haar maandagochtendfrustratie af gereageerd? Het uitroepteken sprak een boek.
Ik gniffelde. Wat was ik toch bevoorrecht mens dat iemand voor mij deze moeite nam.
Vouwde briefje dubbel en schoof het onder ruitenwisser van BMW.
Gun ander ook lolletje.