Teleurgesteld…

Pal voor m’n ogen glijdt zijn voet van de trapper en smakt hij tegen de grond, boven op zijn knie. Ik trek de fiets van ‘m af en hij krabbelt bibberend van schrik overeind. Ga even zitten,’wijs ik naar de stoep, want iets comfortabelers is er niet. Hij hinkt er naartoe en doet zijn best niet te huilen. Zijn zware rugzak zet ik naast ‘m op de stoep. ‘Zit je in de brugklas?’vraag ik. Hij knikt en kijkt naar de grond. ‘Woon je vlakbij?’ ‘In de Schoolstraat,’zegt hij zonder me aan te kijken. ‘Is er iemand thuis die je op kan komen halen? Bel die even met je mobiel,’ dring ik vriendelijk aan. Hij schudt nee en bestudeert zijn rugzak. ‘Heb je geen mobiel?’ Luidruchtig haalt zijn neus op, zwijgt en schudt uiteindelijk nee.

‘Hier,’zeg ik, ‘gebruik de mijne,’ maar hij doet geen moeite ‘m aan te pakken. Moet ik hem hier gewoon laten zitten dan, en weggaan, is dat wat hij wil? ‘Kun je lopen met je zere knie?’vraag ik. Hij schudt nee. Stilte. Zonder iets te zeggen zitten we naast elkaar op de stoep. ‘Wat is ’t nummer?’vraag ik tenslotte.

Ik bel. Ene Mevrouw Jansen neemt op. Ik zeg dat ze niet hoeft te schrikken, dat haar zoon gevallen is met de fiets, en of ze hem kan komen ophalen. Zonder iets te zeggen, hangt ze op. Vast van schrik, denk ik nog. ‘Als jouw moeder jou meeneemt, breng ik je fiets wel thuis,’ bied ik aan. Hij zegt niets en lijkt in zichzelf gekeerd.

Een dame in een knots van een auto komt aanrijden en stapt uit. Ik loop naar haar toe, ze loopt straal langs me hen en beent naar haar kind. Vast omdat ze zo’n bezorgde moeder is, denk ik nog.  Niet al te zachtzinnig sleurt ze de jongen overeind en wijst nijdig naar z’n rugzak. Ik loop naar de fiets. ‘Zal ik helpen de fiets in uw auto te tillen?’ ‘Niks fiets in de auto!’zegt ze. ‘Hij’ – ze wijst – ‘kan straks teruglopen om zijn fiets op te halen. En waarom denkt u dat mijn zoon geen mobieltje heeft terwijl hij 10 km verderop op school zit?’ Ik staar haar niet begrijpend aan. ‘Omdat ik geen zin heb om voor ieder wissewasje gebeld te worden,’briest ze. ‘Als hij onderweg pech krijgt, regelt hij dat zelf maar, want ik hou niet van verwende kinderen!’

Ze rukt de autodeur open, duwt haar zoon naar binnen en gooit de rugzak achter ‘m aan, tegen zijn hoofd. Ik weet niets te zeggen. Ik kijk naar de fiets, zij ziet mij kijken, loopt naar de fiets, zet ‘m op slot en kwakt het sleuteltje achteloos de auto in. Ik kijk de auto na als die wegrijdt. Na de afgelopen dagen het walgelijke nieuws over kinder-onrop te hebben aangehoord, ben ik vandaag wederom teleurgesteld in de mensheid.

Betrapt!

Eindelijk zie ik mijn kans schoon: het huis is aan kant; de beesten verschoond; wat ik wil lezen, ligt binnen handbereik en de eigenaar ervan is niet thuis. Bella ligt uitgestrekt voor de kachel, de regen klettert tegen de ruiten en ik vouw me dubbel in de bank. Zo, hèhè. Dit wilde ik steeds zo graag, maar ik kreeg er gewoon de kans niet voor. Ik blader en lees…

Onverwacht hoor ik kabaal bij de voordeur. Is dat Kind? Nu al? Heeft ze zeker uitval. Drie tellen later weet ik dat zij is: Bam! deur dicht. Bonk! tas op de grond. Kwak! kwak! laarzen ook. Snel sla ik het boek dicht. Waar kan ik dat nou zo snel laten? Ik weet niets beters te verzinnen dan er bovenop te gaan zitten.

 Kind valt met de woonkamerdeur binnen. “Hoi,hoi, gezellie dat je er weer bent,” zeg ik, en ik meen het nog ook. Tintelfris van buiten biedt ze mij haar wang aan voor een zoen. Onderzoekend kijkt ze me aan. “Wat zit jij raar,”zegt ze. “Raar, hoezo raar? Wil je wat drinken,” vraag ik. Hoe moet dat dan in vredesnaam met dat boek waar ik bovenop zit? Kan ze niet even naar de wc gaan? Anders is dat altijd het eerste wat ze doet.

“Wat heb jij daar?” informeert ze, wijzend naar iets rozigs tussen mijn benen. Niet gehinderd door enige gene graait ze naar mijn kruis. Welja, wat voor privacy heb ik vandaag de dag nog in mijn eigen huis? Ik blijf zitten waar ik zit.

“Ik zie het heus wel hoor! Dat is MIJN boek! Ik zie het aan het kaftpapier.” Wijsneuzerig heeft ze een vermoeden in welk boek ik zat te lezen. Ik licht één bil op en zij trekt het boek onder me vandaan. “Aha, dacht ik het niet!” Kind weet al lang wat mijn hobby is, maar dat mijn belangstelling ervoor zo diep zit, dat ik zelfs haar Nederlandse taalboek lees, als ware het een romannetje, gaat haar wel erg ver.

Ik voel me betrapt als een kind met de hand in de snoeppot. Met haar handen in haar zij, kijkt ze me aan met een blik die ik reserveer voor mensen waar ik geen hoge dunk van heb. “Waarom lees jij dit? Jij weet toch alles al!” “Da’s niet waar,”zeg ik “want ik heb net een nieuwe palindroom gelezen en ik heb nooit geweten dat ‘Word’ een programma heeft met synoniemen voor woorden.” Ze kijkt me aan alsof ze spruitjes ruikt. Dat haar eigen moeder, helemaal vrijwillig in haar eigen vrije tijd een leerboek van school leest, jeez, hoe diep kan een mens zinken?

“Ik heb het boek nodig,”zegt ze, “huiswerk.’ Tsss, dan houdt ze het boek toch fijn bij zich. “Oh ja, vrijdag moet ik mijn fictieverslag inleveren op school, wil je me er nog bij helpen?” “Hangt er vanaf,”zeg ik vals. Ze zucht. “Je wilt ’t zeker nog een keer uitlezen, hè?” Ik knik zelfverzekerd. Leergierig zijn is toch geen schande? Zelf loopt ze ervan over.
Nu hebben Kind en ik een deal. Da’s beter voor beiden.

Welgelegen

Vandaag dreigt weer een dag te worden waar geen sodemieter aan is. Na de zoveelste slapeloze nacht,  loop ik rond met het gezicht van een oorwurm. Van stil op een stoel zitten, knapt dit opgewonden standje niet op, en van in de keuken zitten al helemáál niet, nee, nee, want daar hangt een bak met geraniums voor het raam. Afleiding zoeken in muziek helpt, weet ik. Ik schuif de CD ‘Barcelona’ van Montserrat Caballé & Freddie Mercury in de speler, zet nummer 2, 6 en 7 op repeat en brul luidkeels mee. Zo zeg, dat lucht lekker op! Bella denkt daar anders over en holt geschrokken naar buiten.

Wat zal ik nu eens gaan doen?Ik kan toch moeilijk iemand gaan vervelen in deze staat van stemming. Verandering van omgeving, dát is wat ik nodig heb. Plots krijg ik een ingeving. Ik pak mijn mobiel, verstuur een sms’je en krijg prompt antwoord terug: ja, goedkeuring!

Met een beker versgezette Senso in mijn hand loop ik het ene huis uit, en het andere huis in. Ik raap de post van de mat, en sla  allebei de tuindeuren open. Ik  neem plaats in een tuinstoel. Dit is precies wat ik nodig heb.

Wat valt hier veel te zien! Een schele, halve man; een Noorse houtkachel; een luizenvanger; een vijver met twee nieuwsgierige Schillies;  fruitbomen; een  geheimzinnig aandoende spiegel; een spuuglelijk masker; een ‘antieke’ Griekse vaas, lantarens; lampionnetjes; prachtige witte Annabellen; fleurig glaswerk…

Tegen de schutting hoor ik een schurend geluid. Een lange tak met bladeren en bloemen wordt met een ruk tussen de planken van de schutting door getrokken. Ik sta op en gluur langs het hek om een glimp op te vangen. Als ik het niet dacht: Bella! Vind je ’t gek dat ze niet afvalt? Ze eet van twee walletjes!

Ik ga weer zitten en zucht tevreden, neem nog een slok koffie en leun achterover in de stoel. Het is hier paradijselijk. Twee tuinen naast elkaar, maar wat een hemelsbreed verschil. Wonen naast je vriendin): ik kan het iedereen aanbevelen!

 

Kleine dingen

Je slaapt al weken niet. Je hebt de kleur van een dooie grijze muis, je hebt  uitgezakt haar en staat in de zeurmodus. Niks is leuk en alles teveel.  En zomaar vanuit het niets, is daar een goede nacht. Van pure uitputting, maar who cares, hij ís er. Een nieuwe dag met een nieuw geluid, en ik heb er zin in!

Zin in internet, stukjes schrijven en blogjes lezen van favoriete sites. Ik zie hoe goed de lampionnetjes het doen in de tuin. Mijn vingers jeuken om er een krans van te maken. Wat zijn de druiven verkleurd! En de ramen kunnen wel een soppie gebruiken. Onkruid? Heb ik niet gezien, ik kijk ergens anders naar.

Neuriënd eet ik een banaan. Hé, denkt Bella, ruik ik banaan? Ze trekt een sprintje en klimt bedelend bij me op schoot. Drie tellen later zit ze ongegeneerd te smakken. Héérlijk vindt ze ‘t. ’t Liefst zou ze de schil ook nog opvreten.

Geheel onverwacht krijg ik visite in de tuin. Al weken heb ik haar niet gezien, maar ineens is ze er weer: onze ‘eigen’ merel. Middenin de stromende regen en in het uiterste topje van onze conifeer, zingt zij haar hoogste lied.

Het zijn de kleine dingen die het doen!

Simpele dingen: 

Wat simpele dingen,

een vogel, een bloem,

het geluid van de golven,

een aai en een zoen.

 

Een simpel gebaar,

een arm om je heen,

geeft je het gevoel

je bent niet alleen.

 

Mooie akkoorden,

wat stilte, wat rust,

een mens die je liefheeft,

een mond die je kust.

 

De geur van de lente

de smaak van de zee,

lieve gedachten,

draag die met je mee!

Vieze circel

 

Och, och, wat was ik moe. Niet een béétje moe of gewoon moe, nee, hóndsmoe. De afgelopen weken heb ik nauwelijks geslapen; elke ochtend kwam ik versleten uit bed. Normaal gesproken kan ik mijn eigen gedachten nauwelijks bijhouden, maar nu hing er een dikke mist in mijn hoofd. Al mijn energie was op en mijn batterijen leeg. Nogal wiedes dat het leven zwaar op me drukte.

’s Ochtends wilde ik met beide benen tegelijk uit bed stappen (dus vooral niet met het verkéérde), en meteen voelde ik nattigheid. Wat lag daar nou op mijn bed? Water? Maar Lief en ik hebben toch geen waterbed? Waar kwam de lekkage dan vandaan? Toen begreep ik het: het waren druppels. Ze rolden uit mijn ogen.

In de douche was ik zo stom om in de spiegel. Jemig, een lijk in de maneschijn heeft nog meer kleur dan ik. Toen ik Kind wakker maakte, probeerde ik enig positief enthousiasme aan de dag te leggen, maar zij doorzag mij. Ze gaf me een knuffel, en nog één. Vanaf de fiets zwaaide ze me een kushand toe. Het afscheid viel zwaar, ook al was het maar voor één schooldag lang.

Binnen voelde ik iets warms en zachts tegen mijn benen. Ik bukte en voelde een koppie met twee lange flappers tegen mijn hand duwen. Bella! Liefje toch, wat voel ik? Je vachtje is een beetje nat. Heb je in de regen gelopen? Maar nee, buiten was het droog. Oh, het kwam door mij! Ja, stom hè? Ach, het was gewoon een dag van overtrekkende huilbuien, neerslachtige gedachten en een binnenshuis hangende depressie. Had ik maar een huisje op mijn rug. Dan rolde ik me daarin op en deed ik het deurtje dicht. Een winterslaap? Ik dróóm ervan.

En ik vond nix leuk. Helemaal niks. En da’s weinig hoor! Lezen vond ik niet leuk, bladeren in een tijdschrift niet, internetten en Bolpuntcommen niet, schrijven niet, en let op, hou je vast: fietsen ook niet!

Maar kon ik dan niet probéren iets leuk te vinden? Nee, dat ging niet. Ik wilde wel flink zijn, maar de dip was sterker. Omdat ik zo moe was. Ik wilde slapen, maar ik kón niet slapen. Janken deed ik wel, ook al wilde ik dat nou net weer niet. Ik was gewoon geen baas over mezelf en ik wil altijd, overal, onbetwist de baas zijn. Minimaal over mijzelf.