Keek op de week (192)

Molen Haastrecht
Kwam thuis na rondje Haastrecht. Vleide fiets tegen tuinhek. Deed helm af; hield gezichtsmasker op. Trok overschoenen onder voet los en trok ze omhoog richting mijn schenen.
Maak altijd fiets schoon, zelfs wanneer weg droog is. Fietsketting, tandwielen en derailleurwieltjes met ouwe lor en naaimachineolie. Daarna kwak kettingwax erover.
Moeder met drie kinderen liep over stoep.
Stapte opzij. Oudste kind – jongetje van jaar of vijf – keek naar mij. Keek nog eens en bleef kijken. Holde moeder achterna en riep: ‘Mama, wat zie die vrouw er raar uit!’
Dat hij zag dat ik vrouw was, nam me voor hem in.
Reed met winkelwagen met volle tassen over stoep. Links gestalde fietsen, rechts een boom.
Bakfietsmoeder met twee koters scheurde stoep op. Recht op mij af.
‘Kun je aan de kant gaan,’ riep moeder.
Klonk allesbehalve vrijblijvend. ‘Alleen wanneer je het vriendelijk vraagt.’
‘Ik heb haast!’ riep ze.
Leunde op gemak tegen winkelkar en zei: ‘Ben je sneller wanneer je om boom heen rijdt.’
‘Vuile bitch!’ riep bakfietskreng sikkeneurig.
Dat voedt dan de nieuwe generatie op.
‘Heb jij weleens stamboomonderzoek gedaan?’ vroeg Gijs. Pensionado. Ruimt rotzooi, snoeit en rukt onkruid uit. Altijd vriendelijk.
We banjerden over blubberpad op Zaag.
‘Mijn vaders vader heb ik nooit gekend,’ zei ik. ‘Hij verwekte bij mijn oma kind nummer 9 en ging ervandoor. Als ik onderzoek zou doen, zou het naar mijn voormoeders zijn.’
Gijs knikte. ‘Vorige week kwam ik erachter dat iemand waar ik van afstam…eh…nou ja, hij is veroordeeld tot de doodstraf. De galg.’
‘Jeetje. Zit het u dwars?’
‘Best wel.’
‘U bent alleen zijn nakomeling, niet zijn fouten.’
‘Nee, maar toch…Wanneer je je er in verdiept, gaan die mensen toch een beetje voor je leven. Zou jij willen weten wie jouw opa was?’
‘Nee hoor, daar stam ik niet van af,’ zei ik. ‘Stel…dat die bewuste voorvader graaf was geweest en trouwde met boerendochter, waarna hij werd onterfd. Hoeveel graaf zou u dan nu zijn?’
‘Zo’n beetje,’ grijnsde Gijs, zijn duim en wijsvinger gebruikend. ‘Een vingerhoedje.’
‘Uw kleine teen,’ zei ik gekscherend.
‘Daar passen niet veel fouten in, hè? zei Gijs.
Bij bakker stond vrouw die roomboterkoekjes kocht.
‘3 jan hagel – nee, doe maar 2.
2 boterbiesjes – doe er nog maar eentje bij.
4 Weesper moppen – oei, oei, die zijn groot! Maak daar maar 2 van.
2 roze glacé koekjes – die zijn klein. Geef er 3.
2 bitterkoekjes… Geen bitterkoekjes? Oh jee, oh jee! Wat nu?’
Vrouw draalde eindeloos.
Verkoopster bleef geduldig en behulpzaam. Verdient standbeeld. Gaat binnenkort trouwen en krijgt dan ontslag. Ja mensen, dat bestaat nog: bakker is in woord en geschrift van zondagschool.
Ontbeet om 3u40. In kamer was het donker.
Rosa piepte. Klonk als: mijn bal ligt onder de bank, of: mijn kleedje ligt niet goed.
Bleek dat haar ooogloze aap midden op orthopedisch verantwoorde hondenmand lag.
‘Rosa, je hebt je aap daar zelf neergelegd. Dan kan je ‘m toch ook weghalen?’
Nee baas, daar heb ik jou voor, snap dat nou eens.
Legde aap weg. Rosa stapte in mand en rolde zich op.
Ik wachtte, en telde tot drie, waarna die-pe zucht klonk.
Lakei zijn van Rosa is een eer, hoor.