De waarzegster

Keek op de week (181)

Lopikerkapel

In Bleskensgraaf lag op weghelft familie zwaan te dutten. Witte donskuikens tussen pa en moe in. Een familieopstelling! Greep telefoon uit wielershirt, richtte, en voordat ik vuur! kon doen, kwam volwassen zwaan blazend en wapperend met vleugels op me af. Andere exemplaar snavelde kroost sloot in.
‘Ik wilde alleen een foto maken,’ zei ik verontschuldigend.
Zwanenogen zeiden: jouw soort ken ik.
Oké, ik ging al.
Zag herkansing in futengezin bij Noordeloos. Richtte telefoon, en van onderwater dook aalscholver omhoog. Futen schrokken zich lazarus en fladderden alle kanten op.
Misschien, dacht ik, is het beter dat ik me concentreer op onroerend goed. Met uitzondering voor nest jonge kaaimannen.

Droomde dat ik bij waarzegster zat.
‘Als u mocht kiezen, wie zou u dan willen zijn?’ vroeg vrouw.
Domme vraag. Moeder van Roos, natuurlijk.
‘Wil je weten hoe oud je wordt?’
Riep ferm: ‘Nee!’ Wat was dit voor onzin. Was ik hier vrijwillig naar binnen gelopen? ‘Wie stelt hier eigenlijk de vragen?’ vroeg ik.
Vrouw begon sadistisch te lachen. Ze zag er niet uit als waarzegster. Niets zigeunerachtigs. Geen glazen bol. Op leeg bureau lag alleen lipstick. Zag vier witten muren. Geen deur. Wilde  meteen, direct, onmiddellijk weg.
‘Waar is de uitgang?’ vroeg ik.
Mens lachte krijsend.
Ik griste lippenstift weg en tekende rode deur op witte muur.
Waarzegster schreeuwde iets in onbekende taal en bleef krijsen.
Deur klemde. Als ik bij die vrouw bleef, werd ik krankjorum. Begon luid te wenen.
Werd toen wakker. Hoorde uur later nóg afgrijselijke lach. Waarom droom ik geen sprookjes?

Het waaide debiel hard. Vogels hingen zeeziek in de bomen en tijdens mijn rondje met Rosa overleed stormparaplu. Meestal is het één balein die het begeeft, maar ditmaal waaide de ene helft van de plu over de andere heen.
’s Avonds constateerde Man: ‘Vakkundig gesloopt, je moet het maar kunnen.’

‘Het schiet nou op, hè? Drie weken nog. Spannend, hoor. Alles geregeld?’
‘Al-les geregeld!’ sprak vrouw met diepe zucht. ‘Poeh! Ruim twee jaar voorbereiding.’
Terwijl ik treuzelde bij puntpaprika’s ging mijn fantasie op reis. Wat ging er gebeuren? Verhuizing naar gerenoveerd kasteel? Emigratie? Aanschaf kudde Friese volbloedpaarden? Adoptie?
‘Marie-Louise heeft haar trouwjurk voor de laatste keer gepast en hij zit perrr-fect!’
Vrouw leek van blijdschap te zweven.
Twee jaar? dacht ik. Twéé jaar ter voorbereiding van huwelijk? Moet hardcore bruiloft zijn, eentje uit hogere prijsklasse.
Man en ik hadden alles in vijf maanden bedacht, beklonken en bekeken.
Vrouw kirde verder: ‘Marie-Louise is feministisch, want ze neemt de achternaam van Raymond aan.’
Voelde adem stokken van weerzin. Wilde roepen: Weet je wat feministisch is? Wanneer man de achternaam van zijn vróuw aanneemt! Heb me ingehouden. Snap niet hoe.

Parkeerde auto op Zaag. Rosa en ik stapten uit.
Na aantal meters lopen, keek ik achterom. Auto kon best 3/4 meter naar achteren.
Om Rosa niet weer in/uit te laten stappen, bond ik haar riem vast om paaltje. Zag vanuit ooghoek witte auto aan komen rijden.
Verzette auto en liep terug naar Rosa. Witte auto stond er nog.
‘Ik dacht dat je je hond vastbond en weg zou rijden!’ riep vrouw door open raam.
No way, José!
‘Had u de politie gebeld?’ vroeg ik.
‘Jazeker. En je kenteken genoteerd.’
Prees vrouw hondenhemel in.

De Zaag

 

Mona en de vrijwillger

Keek op de week (180)

Foto Pixabay

Dorpsgenoot kwam aanlopen terwijl ik mos en witte muur uit voortuin plukte.
Vrouw hield halt, bekeek ons lapje postzegel en zei: ‘Wat heeft u een rommelige tuin.’
‘Wat vindt u precies rommelig?’ vroeg ik, terwijl ik mijn rug strekte.
‘Die lange stengels. Vréselijk, dat onkruid.’
‘Dat zijn bloemen; het is Vingerhoedskruid. De hoedjes zitten bomvol bijen en hommels.’
‘Alles groeit door elkaar,’ zanikte vrouw verder.
Daar had ze een punt. Sinds vier buxusvakken zijn opgevreten door motten, groeien Zenegroen, Franse geranium, Zeeuws Knoopje en Kattenstaart knus tegen elkaar.  Daartussen enkele paardenbloemen, Engels gras, en bodembedekkers. Onze tuin is een koek en zopie voor insecten.
‘Haalt u alléén het mos en dat…dat platte spul weg? Laat u de rest staan?’ Bij laatste zin schoot stem van vrouw omhoog.
Kreeg lust vrouw omlaag te slaan. ‘Mevrouw,’ rondde ik het gesprek af, ‘het is maar goed dat wij een tuin hebben, en u slechts een balkon met kunstgras. Goedemiddag!’

Zat weer bij Carolien. Kennelijk heeft Hemel via Droomland bezoekuren.
Carolien breide blauwe sokken, en die naaide ze aan uiteinde van een in zelfde kleur gebreide sjaal. Ze vouwde een sok om haar oor, wond sjaal om haar hoofd – als boerin met kiespijn – en andere sok om andere oor.
‘Nu krijg ik nooit meer koude oren,’ zei Carolien met onnavolgbare logica.
Voelde na ontwaken hunkering om ook blauwe sokken te breien.

Wandelde met Rosa door woonwijk. Passeerde speelplaats. Op schommels zaten twee knaapjes. Twee meisjes stonden er beteuterd naast. Een met paardenstaart, ander met kroeshaar en kralen.
‘Mevrouw, die jongens pesten ons.’
Hè get! ‘Wat doen ze dan?’ vroeg ik.
Vanaf schommels klonk: ‘Jongens zijn sterk, ze bouwen een kerk! Meisjes zijn slap, ze vallen in de pap!’
‘Weet je wat je kan zeggen?’ smoesde ik met meiden.
Enthousiast veerden vriendinnen op. ‘Zal ik tot drie tellen?’ vroeg Kroeshaar.
‘Een, twee, drie. Jongens zijn vies, ze stinken naar de pies! Jongens…’
De sterke mannen gleden van schommel en renden weg. Naar de rok van hun moeder.
Vlecht zei praktisch: ‘Zo, nu zijn schommels van ons.’
Alles in het leven is betrekkelijk. Rosa zag onverwacht kat langs waterkant en sleurde me omver. Viel op handen en knieën in het gras, rakelings langs hondendrol.
Liever in het gras dan in de pap.

Rood autootje stopte schuin over twee parkeervakken, en portier zwaaide open. Man op leeftijd kwam zwaar steunend op loopkruk overeind uit autostoel. Het was vrijwilliger die ruim tien jaar als vrijwilliger bij bieb werkt. Geen moeite is hem teveel.
Uit AH kwam vrouw aanlopen die in dorp reputatie heeft opgebouwd. Altijd begripvol, tolerant, warm en gezellig.
‘Als je niet kan parkeren, stop dan met autorijden!’ schimpte ze in voorbijgaan.
‘Ik heb net een nieuwe heup!’ riep Vrijwilliger.
‘Wat kan mij dat schelen? Ik zou die auto zo nooit neerzetten!’
‘Nee, want jij hebt geen rijbewijs, Mona!’ bemoeide ik me ermee.
Mona keek me met moordzuchtige blik aan, waarna ze bijna op voetganger botste, die vervolgens volle lading kreeg.
‘Wat bezielt mensen toch?’ vroeg Vrijwilliger.
‘Niks van aantrekken. Mensen met een grote mond hebben meestal weinig inhoud. Wedden dat haar tv-scherm groter is dan haar boekenkast?’
Vrijwilliger schaterde: ‘Ik heb haar nog nooit in de bieb gezien.’

Ballendief!

Keek op de week (179)

Kasteel Haarzuilens

Liep in Koeienbos vrouw Emmie en hond Bjorn van huppelslager tegen het lijf. Honden dolden door gras. Rosa liet bal los en Bjorn zette tanden erin.
‘Oh, die laat hij niet meer los,’ zei Emmie.
‘Dan heb je een probleem,’ grapte ik. Tegen Bjorn: ‘Hebben je bazen een gigantische camper, maar geen geld voor een bal. Ik had ze anders ingeschat.’
Emmie schaterde: ‘Hij heeft er thuis een stuk of 20.’
Zei begripvol: ‘Dat snap ik.’

Fietste in Haarzuilens. Achter trafohuisje, omgeven door bosschages, lag groen grasveld. In het midden was oudere man druk in weer met fotocamera, paraplu en lichtmeter. Het te fotograferen object was een jongeling in wit overhemd, zwarte knickerbocker, witte kniekousen en platte schoenen. Zijn haar zag er uit alsof hij uren oliebollen had staan bakken.
Hij stond er verveeld bij. Alsof hij iets miste. Iets kleurigs in zijn bestaan.
Fotograaf zag mij staan, knikte van jonge kerel naar mij.
Kort keken wij naar elkaar, zonder te groeten. Ik kan slecht bij mijn humor als het om dierenmishandeling gaat. Zag nergens prikkeldraad met rund erachter in nabijheid hetgeen me gerust stelde.
Daar kwam gekleurde lap tevoorschijn. Een rode cape werd om schouders van toreador geworpen en knul deed ineens of hij in arena stond. Nam trotse houding aan, draaide pirouette en trok denkbeeldig zwaard tevoorschijn.
Had ik nou maar uit de heup leren schieten met klappertjespistool. Maar…met ossenkopstuur op fiets had ik ook goud in handen.

Las oud interview.
‘In de week van Sonja Barends tachtigste verjaardag: vragen die ze ooit stelde aan haar gasten, nu door haarzelf beantwoord.
Word je op je oude dag mild?’(aan Annie M.G. Schmidt, Sonja op zaterdag 1991.)
‘Annie zei toen precies hetzelfde als wat ik nu zeg: vooral níet doen. Vooral je overal mee blijven bemoeien, je ontzettend blijven opwinden. Ik vroeg haar hoe je oud wordt. ‘Doorroken en vreemdgaan,’ was haar antwoord. Annie Schmidt was als beste in staat om elke vraag met humor te beantwoorden. Zó ontzettend leuk. Ik hou sowieso van leuke, verstandige, opgewonden oude mensen.’ Aldus Sonja.
Besloot terplekke om leuk, opgewonden, oud mens te worden. (Verstandig, kan ik niet beloven.) Goed begin voor rest van mijn leven!

Stapte 03.12 uur uit bed.
Brak onder aan trap mijn nek. Wat nam deel van hal in beslag?
Deed licht aan. Zag direct Roos’ jas en schoenen aan en onder kapstok. En ding op wielen, een omgekeerde kattenbak erbovenop, met snoer en ingeklapte duwstang.
Wat was het? Mijn hersenen leken een stofnest.
Het was…een elektrische grasmaaier.
We hebben geeneens gras! En Joris geen borsthaar.
Was te vroeg om serieus na te denken.
Stapte na ontbijt terug in bed.
Weer eruit was grasmaaier foetsie. Roos had apparaat meegenomen om uit te lenen aan vriendin Suus.

Deed inkopen bij huppelslager. Na afrekenen overhandigde Nel me de koeltas en zei: ‘Er zit een cadeautje in voor Rosa.’
‘Een cadeautje voor Rosa?’ herhaalde ik schaapachtig.
‘Opdracht van Emmie. Iets met een afgepakte bal door Bjorn?’
Nou ja! Het bleek een door slager zelf gefabriceerde worst als hondensnack.
Hoort Rosa naam van Bjorn holt ze kwijlend naar koelkast, en laat even later in gelukzaligheid plakje naar binnen glijden. More!

Langs de Lange Linschoten

Koosje en de patriarch

Keek op de week (178)

De Zaag

In volsagen verwarring leunde dame – frêle, eind zeventig, blossen op wangen – op haar rollator. Ze meldde klaaglijk: ‘Mevrouw, ik ben Koosje kwijt.’
‘Wie is Koosje?’ vroeg ik. Kleinzoon? Goudvis, Deense dog, wandelende tak?
‘Mijn hond. Een Yorkshire terriër. Daar zag ik hem voor het laatst,’ wees ze naar bosjes.
Had ik weer, hond ter grootte van cavia zoeken. Stelde voor: ‘Als u Koosje roept, kijk ik of ik iets zie bewegen.’
Daar was dame voor te porren.
Als antwoord hoorde ik geritsel, gepiep en gehijg. Achter berg brandnetels onder bosjes ontwaarde ik rillend hondje; zijn halsband vastgenageld achter tak. Ik moest op mijn knieën; net nu ik een zomerjurkje droeg. Very charming.
Herkende Koosje in mij reddende engel of hing-ie straks in mijn tengels?
Wurmde halsband los, en tilde Koosje op. Die likte al mijn vingers. Zo veel dankbaarheid hoefde nou ook weer niet.
‘Oh, schatje van me,’ jubelde vrouw. Van liefde kneep ze bijna alle lucht uit het lijfje, en legde hond op dekentje in rollatormand. Koosje had zijn beweging voor die dag wel gehad.

Kocht op markt kilo boerenkaas.
‘Mevrouw, wilt u stukje proeven?’ vroeg marktvrouw in vrolijk geruit schort.
‘Nee, dank u, ik heb net tanden gepoetst.’
‘Is dat omdat je nooit weet wie je tegenkomt op de markt?’
‘Haha, nee, ik ben nogal kieskeurig.’
‘Mag de hond dan een plakje kaas?’
Rosa dacht: geef mij de kaas; houd zelf het plakje.

‘Heb je je telefoon bij je?’ vroeg vaste vrijwilliger op natuureiland de Zaag. Met grijper plukte hij afval op, en stopte dat in vuilniszak.
‘Wilt u die vasthouden?’
‘Nee. Er zijn vandaag verschillende vrouwen lastiggevallen door een man. Politie patrouilleert met auto maar die komt niet verder dan het pad. Politie wil er geen ruchtbaarheid aan geven, maar ik vind: een gewaarschuwde vrouw telt voor twee.’
Een pensionado die zich om mijn welzijn bekommert. Waar vind je die nog?
‘Het is een donkergekleurde man, grijze korte broek en groen T-shirt. Beschermt je hond je?’
‘Nee, die moet ik beschermen.’
‘Als je die vent ziet, meteen 112 bellen,’ sommeerde vrijwilliger me.
Kwam – op Rosa na – geen hond tegen.

Zon scheen alsof het niks kostte.
Vulde bidon bij watertappunt Fort Everdingen.
‘Vul mijn bidon ook!’ riep mannenstem.
Droeg clubshirt en dacht: vast bekende Waardrenner die grap maakt. Staarde echter in gezicht van vreemde snoeshaan. Oververhit, zeventiger, en geen greintje vrolijkheid. Zijn lichaam werd omspannen door schreeuwerig wielershirt met Fristi erop. Drol op een slagroomtaart heeft meer uitstraling.
Man gebaarde met arm dat ik zijn drinkbus nu! moest aanpakken. .
‘Meneer, dit is zelfbediening, hoor.’
Hand met drinkbus bleef hangen in luchtledige. Ik keek ernaar of het een granaat was.
‘Waar wacht je op? Je staat daar toch!’ brieste man.
‘Als u bediend wilt worden, gaat u maar naar een terras.’
‘Vrouwen kennen hun plaats niet meer in deze maatschappij.’
Weer zo’n patriarch die te vaak in het leven zijn zin heeft gekregen. Vent interesseerde me geen lor.
Er stopte nog een wielrenner. Ook een bidonvuller.
Patriarch keek op. Je zag hem denken: een man! Een soortgenoot! Iemand die me begrijpt!
De nieuwe – een dertiger – keek naar opgefokte snuiter. ‘Wat is er?’
‘Zij wil mijn bidon niet vullen.’
‘Mankeer je wat aan je klauwen?’ riep Dertiger. ‘Vul zelf je bidon of lazerstraal op.’
Ben zelden onderweg ergens zo vrolijk van geworden.

Een borrel in Kanis

Keek op de week (177)

Dorpspad

Joris heeft vrijwillig Vitaliteitsverlof. Sommigen dachten blijkbaar dat het een taakstraf was. Werkgever vindt: verlof neem je wanneer je nog vitaal bent. Waarom wachten tot je pensioen?
Man had eerste dagen ontwenningsverschijnselen, want hij is verslingerd aan cijfers. Kocht sudokupuzzelblok voor hem. Heb goede hoop.

‘Schrijf jij nog steeds?’ vroeg man naast me in apotheek.
Kreeg terplekke bijkans zenuwinzinking. Vroeg aan binnenkant van hoofd: wie ís die man? Kreeg geen antwoord.
‘Hoe…eh…weet u dat ik schrijf?’
Kerel keek me wazig aan; alsof ik uit een ui kwam.
‘We hebben ooit op schrijfles gezeten. Vier bijeenkomsten; tien personen.’
Gaapte man aan. Hij had een door het leven getekend gezicht en piepende longen. Maar wát een geheugen.
Het begon langzaam te dagen in mijn oosten: dit was man die altijd voorlas uit eigen werk. Hij zag er onschuldig uit.
‘Ik schrijf nog wel eens,’ bekende ik. ‘En u?’
‘Geen tijd meer voor,’ zuchtte hij.

Fietste met Man langs Lek. Stond hek met bord: verboden toegang. Joris wilde omkeren.
‘Kom op,’ zei ik. Voelde me net Eva. Stonden allemaal brandweer- en politiewagens langs dijk. ‘Kijk, daar hangt iemand in elektriciteitsmast,’ wees Man.
‘En daar twee opblaaslijken in de rivier!’ riep ik enthousiast. ‘Er is vast een oefening.’
Brandweeragent hield ons tegen. ‘U mag niet verder. Het is afgezet vanwege wedstrijd.’
‘Ik kan wel lezen,’ zei ik schuldbewust, ‘maar dacht: ik probeer het gewoon.’
Brandwacht keek meelijwekkend naar Man.

‘Je staat in mijn vak geparkeerd,’ zei kerel tegen mij door mijn halfopen autoraam. Heel dom: dacht dat hij grapje maakte maar vent keek serieus als bloed.
Opende portier stukje en keek naar grond: stond 15 cm over streep. Waar gaat het naartoe in deze wereld? Toen ik kwam aanrijden zag ik tussen lange rij auto’s één bescheiden gat en wurmde daar auto achteruit in.
‘Je staat in mijn vak!’ hield snuiter vol.
Zou ik onweerstaanbaar zijn voor neuroten? ‘Parkeervakken zijn alleen een richtlijn, hoor. Het blijft de openbare weg.’
Kerel deed alsof hij doof was, en informeerde: ‘Laat je altijd je autoraam openstaan?’
‘Twee,’ corrigeerde ik. ‘Mijn hond ligt achterin.’
Man keek argwanend door raam en zei: ‘Geen waakhond zo te zien.’
‘Heb je je hand al eens door het raam gestoken?’ Bad tot hondengoden dat kerel dat niet zou doen, want Rosa zou hand onmiddellijk likken.
Alsof hond wist dat het over haar ging, kwam ze overeind en gaapte. Kerel had geen hondenervaring want hij schrok van blikkerend gebit.
Ik draaide portier helemaal omlaag. Rosa veerde op en stak kop naar buiten.
Bromsnor ging klem tegen eigen carrosserie staan.
Maar wel keurig in zijn vak.

Vlak bij Kanis (#categorie: rare plaatsnamen) stond oudere man met beteuterd gezicht naast e-bike.  Aan zijn voeten sandalen met sokken.
’Mevrouw, ik heb een lekke band.’
Wat kan mij dat schelen? ‘Sorry, ik kan u niet helpen.’
‘Jullie wielrenners hebben toch altijd zo’n plaksetje bij je?’
‘Nee meneer, binnenbandjes.’
Kerel keek alsof ik leugendetector bedroog, zuchtte, en accepteerde zijn lot. ‘Wat moet ik dán?
‘U kunt ANWB bellen. Heeft u het nummer?’
‘Wilt u het voor me bellen?’
Kreeg beter idee. ‘Wanneer u rechtdoor loopt, ligt links een eetcafé met terras. Vraag daar of iemand voor u belt. Die kan exacte locatie doorgeven, en u kunt erbij gaan zitten.’
Grijsaard had meteen zijn humeur terug: ‘Dan begin ik met flinke borrel.’

Kanis