Een domme vraag?

Schrijfuitdaging WE-300 van Plato met als thema: verdelen.
Het woord mag niet in het verhaal genoemd worden. 

Languit ligt hij op de grond. Door de gekleurde ruitjes van het bovenraam, werpt zonlicht groene, gele en rode vlekken op het geblokte keukenzeil.
Gerard probeert de kleuren te pakken met zijn hand, en de stralen tussen zijn gespreide vingers door op zijn gezicht te laten vallen.
Hij verschuift zijn bovenlichaam zodat hij de wolken voorbij kan zien glijden door het kleurloze onderste raam. Hij vindt het net een bewegend schilderij: de zon speelt tikkertje met de wolken. Zo Blijft hij een tijdje naar buiten liggen kijken.

Hij tuit zijn lippen en laat er lucht uit ontsnappen terwijl hij nadenkt over een vraag waar hij op internet het antwoord niet van kan vinden. Raar; Google weet toch op alles raad? Of zou zijn vraag een domme vraag zijn?

Gerard voelt de vloer onder zich trillen en kijkt naar de deur waar elk moment zijn moeder naar binnen zal komen lopen.
Daar is ze!
Met een knie duwt ze de deurklink naar beneden. Ze loopt de keuken in en tilt twee volle boodschappentassen op het aanrecht.

Gerard zwaait en lacht naar haar. Dan springt hij overeind en geeft haar een zoen.
Zijn moeder dwarrelt met haar hand door zijn haar en wrijft hem over zijn koud geworden rug.

Samen ruimen ze de tassen leeg.
Gerard reikt haar de boodschappen aan die de koelkast in moeten. Ze voelen elkaar stilzwijgend aan.
Als alles is opgeruimd, pakt zijn moeder een stoel, gaat erop zitten en kruipt Gerard bij haar op schoot.
Met haar hand draait ze plagend rondjes over zijn buik. Heb je honger? vraagt ze.
Gerard giechelt. Een verse boterham met feesthageslag gaat er altijd in. Ineens wordt zijn gezicht ernstig. Hij kijkt zijn moeder recht aan en vraagt met monotone stem: ‘Mama, maakt het geluid als de zon door de wolken breekt?’

Marrakesh

Schrijfopdracht WE-300 van Plato voor de maand april met als woord: evenaren.

Regen valt met bakken uit dramatisch gestapelde wolken.
Tevreden ligt Silvia bruinverbrand op de bank in de schaars gemeubileerde kamer. Ze neemt een slok van haar groene thee met munt en bladert voor de zoveelste keer door het fotomapje. Alle foto’s zijn op chronologische volgorde in de hoesjes gestoken, en bij elke foto weet ze iets te vertellen.

…In het vliegtuig boven de wolken.
De aankomst in Casablanca en de binnenlandse vlucht naar Marrakech, de stad waarvan de meeste huizen rood zijn geverfd.
De Medina die door Unesco tot Werelderfgoed is verklaard.
De bazaar met zijn pittoreske steegjes en kraampjes met zakken vol felgekleurde specerijen, vruchten en noten.
De slangenbezweerders.
De tocht per Jeep van 400 km dwars door de Sahara over prachtig uitgewaaierd woestijnzand.
De dagenlange trektochten op het schip der woestijn. (Haha, die kamelenkop! Net Jochem van de productieafdeling.)
Het slapen in bedoeïenententen; het smakelijke eten uit aardewerken stoofpotten en de gastvrijheid van de bewoners…

Voldaan klapt Silvia het mapje dicht.
Ze verkneukelt zich bij het idee hoe haar verhalen bij haar collega’s over zullen komen. Die gaan elk jaar luxueus naar Zuid-Afrika, Oman of Hawaii, terwijl zij gelukkig wordt van een “zimmer frei” in Zeeland.
Het is niet dat zij zich schaamt dat ze geniet van de kust vlak bij huis.

Ze komt helemaal tot rust van de branding, de zilte zeebries en het schuimend water.
Ze is alleen de degenererende opmerkingen beu. Voor één keer wil ze ook wat bijzonders te vertellen hebben.
Van tevoren heeft ze zich ingelezen over de reis naar en door Marokko. Ze heeft romans gelezen die zich afspelen in dat land, en ze heeft zoveel foto’s bekeken op internet, dat ze zelf begint te geloven dat ze er werkelijk geweest is.

De naaktloper

Plato’s schrijfuitdaging WE-300 voor de maand januari met als thema: waarnemen. Het woord mag niet in de tekst gebruikt worden.

Hildes hersenen willen het ontkennen, maar haar ogen zien het goed: voor haar loopt een naakte man. De man heeft niets anders bij zich dan zichzelf. Verward vraagt ze zich af of ze een nudistenbordje heeft gemist, maar ze loopt op een openbaar fietspad waar onmogelijk naakt gerecreeerd zal mogen worden.
Hilde krijgt er een onrustig gevoel van.

Er komt een specht aanvliegen. Zijn rode veren weerkaatsen een zonnestraal waardoor de vogel  opvlamt tegen de donkere achtergrond. Hij roffelt tegen een berk en verdwijnt door een gat naar binnen. Even is Hilde oprecht afgeleid. Dan herinnert ze zich de blote kerel weer en is de betovering van zojuist verbroken.

De afstand tussen haar en de man wordt kleiner.

Wat mankeert kerels om hun geslacht in het openbaar te vertonen? Zij heeft nog nooit gehoord dat vrouwen in evakostuum een dergelijke opwinding nastreven.
Hilde kijkt recht voor zich uit, de blik iets omhoog gericht. Het laatste wat ze wil is de indruk wekken dat ze naar zijn hamer en klokkenspel kijkt. Ze voelt zich steeds ongemakkelijker en bozer worden: hij loopt naakt en zij schaamt zich. ‘Smerige potloodventer,’ foetert ze nijdig voor zich uit.

De man komt steeds dichterbij. Nog even en dan zullen ze elkaar passeren.
Hilde weerstaat de aanvechting haar handen voor haar ogen te slaan. Eigenlijk zou ze iets tegen hem moeten zeggen waardoor hij even van zijn stuk is gebracht. Niet iets grofs, maar iets wat hem een licht gevoel van verwarring geeft.
Ze krijgt een inval, rommelt in haar tas tot ze vindt wat ze zoekt, en pakt het haastig in haar hand.

‘Goedendag, mevrouw.’
Welja, de ontklede aap wil nog beleefd zijn ook!
‘Dag meneer,’ zegt ze terug. Ze kijkt hem recht in het gezicht.
‘Heeft u misschien een vuurtje voor me?’

Huishouden

Persoonlijke schrijfopdracht van Plato met als thema: huishouden.

Deskundig speurt hij met de Swiffer in zijn hand de woonkamer rond. Vanochtend heeft hij alles gezeemd, maar stof valt heel de dag door naar beneden. Dat zie je, zeker wanneer je zoals hij dagelijks de ramen zeemt en zonnestralen vrij naar binnen schijnen.

Hij kent mensen die boekenplanken hebben met een grijze waas eroverheen. Of die televisie kijken zoals ze vroeger in koude winters naar buiten probeerden te kijken: eerst tegen het glas blazen en  dan met je hand een opening in een ijsbloem poetsen. Of mensen bij wie je voeten vastplakken aan de keukenvloer. Zelf poetst hij alles tot het blinkt. Hij is trots dat zijn kookplaat zo glanst dat hij zijn spiegelbeeld erin kan zien.

Na de dood van zijn vrouw kreeg hij zo’n enorme dreun van eenzaamheid, dat hij bedacht ter afleiding de meest vlekkeloze schoonmaker ooit te willen worden. Niet dat hij er plezier aan beleeft. Na zichzelf een weekend lang grondig geobserveerd te hebben, was het tot hem doorgedrongen dat hij een slaaf van zichzelf geworden was. Dat hij geen leven meer had, zo ernstig zat hij bij zichzelf onder de plak.

Sinds hij in therapie is, gaat het gelukkig wat beter. Hij kan er al voorzichtig grapjes over maken: “Ik ben S en heb metvrees.” Dat was het begin van de stap vooruit.
De therapeut had gezegd dat hij niet mocht verwachten dat hij van de ene op de andere dag genezen zou zijn, maar dat het juist in kleine stapjes moest gaan. Daar is hij zich van bewust en daarom is hij ook zo tevreden over zichzelf. Twee vliegen in een klap, daar houdt hij van!
Glimlachend pakt hij de bloemenvaas. Hij gooit de bloemen weg, spoelt de vaas schoon en gooit er een tablet Steradent in, samen met zijn kunstgebit.

Dijkverzwaring

Schrijfuitdaging WE-300 van Plato voor de maand oktober met als thema: kwaliteit. 

‘Erg hè, mevrouw, dat alles gesloopt wordt? U bént toch van hier?’ Ik knik.
‘Mijn huis stond daar,’ wijst de man naar links, ‘ik heb er 53 jaar gewoond. Het is opgeofferd aan de dijkverzwaring.’ Ik kijk de man aan. Hij is een gedrongen kerel, met waterblauwe ogen, en welig tierende wenkbrauwen in een rood gezicht. Hij neemt een haal van zijn sigaret, en blaast nadrukkelijk de rook uit. De wind blaast de rook terug.

‘Mijn kinderen zijn er geboren, en mijn vrouw is er overleden.
Ik heb drie jaar ruzie gemaakt met de gemeente, maar voor de dijkverzwaring moet alles wijken. Ik snap het wel, hoor… Nou woon ik in een zorgcentrum…alles erop en eraan…’ Hij neemt een laatste haal van zijn sigaret, gooit ‘m op de grond en trapt ‘m nijdig uit met zijn voet.

We staan bij de oude scheepswerf te kijken. Weldra zal ook deze karakteristieke loods gesloopt worden.
De man vervolgt: ‘Er groeiden appels en peren aan de bomen. Laagstam, hè? Ook weg. Foetsie!’ Hij doet zijn armen omhoog en laat ze met een verontwaardigd gebaar weer zakken. ‘Ik heb nou centrale verwarming. Ook in de winter bij min twintig zal er water uit de kraan komen.
Ik heb vaak gemopperd op dat koude kolerehuis,’ biecht hij geemotioneerd op. ‘Zelfs met voorzetramen waaide er nog zand op de vensterbanken. Mijn vrouw werd er wel eens gek van.’ Hij wendt zijn hoofd af en kijkt in een verte die ik niet kan zien. Oprechte ontroering overvalt me.

Hij diept een zakdoek op, snuit zijn neus en vraagt of ik het begrijp.
‘Ik begrijp het,’ zeg ik, ‘Uw huis ademde geschiedenis.’
‘Ja…ja…dat heeft u mooi gezegd. Zo is het precies.’
De zon glimlacht door de wolken heen. De man ziet het niet, hij leeft in heimwee naar betere tijden.