Pesten 2

Tijdelijk woon ik in het Sophia Kinderziekenhuis op de afdeling psychiatrie. Ik ben niet gek hoor, alleen een doetje dat zich weg heeft laten pesten van school. Toen ik het vertikte nog één dag naar school te gaan, wisten mijn ouders zich geen raad en volgden ze het advies van de huisarts op: het Sophia.

Ik ga dood van heimwee.
Telkens als ik het liedje “Don’t cry for me Argentina” op de radio hoor, word ik overspoeld door heimwee. Toen ik dat tegen mijn vader vertelde, zei hij: ‘Voortaan als wij dat liedje horen, denken wij aan jou.’

Over vijf dagen – op vrijdag – is er een belangrijke stafvergadering: mag ik naar huis of moet ik naar een pleeggezin.
Mijn ouders en ik willen hetzelfde: naar huis!
Al duizend keer hebben we dat tegen de betrokken artsen gezegd, maar die zwijgen als het graf. Dát is pas gek.
Ik ga niet naar een pleeggezin, hoor. Ik stop gewoon met eten. Als ik maar niet steeds datzelfde liedje hoorde…

Ik kan niet op de uitslag wachten, ik wil ‘m meteen weten. Desnoods moet ik ervoor inbreken.
En dat is nou precies wat ik ga doen!
Lisette helpt me. Zij kaapt na het avondeten de loper, en samen glippen we de afdeling af. We hollen de trap op naar het secretariaat, waar ik mezelf binnenlaat en Lisette de wacht houdt.

Als eerste zet ik het kopieerapparaat aan.
Daarna zoek ik het kastje met de laatjes met de namen van alle artsen. Het duurt even, maar ik vind de verslagen.
Het kopiëren gaat snel.

Dan slaat Lisette alarm door met het licht te knipperen.
Vlug frommel ik de kopieën tussen mijn ondergoed. In de haast om bij de deur te komen, gooi ik een plant om. Ik heb geen tijd om ‘m op te rapen.
Op hetzelfde moment dat ik de deur achter me op slot draai, gaat de liftdeur open. Het is iemand van de leiding. Ik geef haar de sleutel terug, en ze accepteert Lisettes smoesje dat we gewoon wat aan het dollen waren.

’s Avonds in bed lees ik de adviezen van de vier artsen: zodra ik op een “buitenschool” zit, mag ik naar huis!
Het eerste wat ik de volgende ochtend doe is mijn vader bellen. Stiekem, want naar buiten bellen gaat zomaar niet. Elk gesprek moet worden aangevraagd.
Tenzij je in de lift staat! Ik zei toch al dat ik niet gek was?
‘Ik mag naar huis!’ roep ik opgewonden. Van blijdschap krijg ik natte ogen.
‘Je zult het niet geloven,’ zegt mijn vader, ‘maar weet je welk liedje er nu op de radio is?’
Ik raad het in één keer.

Rocking Billy

Mijn moeder ging tot voor kort zingend en dansend door het leven. Niks mis met zo’n vrolijk mens, zeker niet in je jeugd, maar het heeft zijn nadelen. Buiten zingen en dansen voerde mijn moeder ook hartstochtelijk “acts” op. Eén voorbeeld zal ik geven; de rest zal ik je besparen.

Zodra het nummer van Ria Valk thuis op de transistorradio voorbij kwam, werden mijn broertje en ik wagenziek. Het zweet brak ons uit, gevolgd door immense wanhoop, omdat wij wisten wat komen ging. Drie, vier minuten radio, daar konden we ons nog doorheen slepen. We brulden: ‘Oh nee!’ en stopen vingers in onze oren, maar het was al te laat. Het liedje bleef de rest van de dag in ons hoofd rondzingen. En dan moest het ergste nog komen: moeders optreden.

Ze deed de bovenste knoopjes van haar bloes los (degelijke vrouwen droegen die in die tijd), gebruikte een haarborstel als microfoon en zong uit volle borsten:
“Hou je echt nog van mij, Rocking Billy?
Of is nu al je liefde voorbij-ij?
Heus ik twijfel nou toch wel een be-ee-tju-u,
’t Is zo eenzaam op de boerderij, jieieie-haa!”
Tijdens het zingen maakte ze danspasjes, klapte in haar handen en zwaaide vrolijk naar mijn broertje.
‘Kom op! Leuk doen!’ spoorde ze ons aan.
Broertje en ik wilden maar één ding: een veilig heenkomen zoeken. Stakkers als we waren, durfden we de woonkamer pas te ontvluchten als moeders act over was.

Of ik wil of niet, de rest van mijn leven zit ik met Billie opgescheept. Te pas en Te onpas plopt het liedje op in mijn hoofd: op de fiets, in de rij voor een kassa, tijdens het strijken, het koken… Het is zo erg dat Lief zelfs het refrein kan meezingen…