Tijdelijk woon ik in het Sophia Kinderziekenhuis op de afdeling psychiatrie. Ik ben niet gek hoor, alleen een doetje dat zich weg heeft laten pesten van school. Toen ik het vertikte nog één dag naar school te gaan, wisten mijn ouders zich geen raad en volgden ze het advies van de huisarts op: het Sophia.
Ik ga dood van heimwee.
Telkens als ik het liedje “Don’t cry for me Argentina” op de radio hoor, word ik overspoeld door heimwee. Toen ik dat tegen mijn vader vertelde, zei hij: ‘Voortaan als wij dat liedje horen, denken wij aan jou.’
Over vijf dagen – op vrijdag – is er een belangrijke stafvergadering: mag ik naar huis of moet ik naar een pleeggezin.
Mijn ouders en ik willen hetzelfde: naar huis!
Al duizend keer hebben we dat tegen de betrokken artsen gezegd, maar die zwijgen als het graf. Dát is pas gek.
Ik ga niet naar een pleeggezin, hoor. Ik stop gewoon met eten. Als ik maar niet steeds datzelfde liedje hoorde…
Ik kan niet op de uitslag wachten, ik wil ‘m meteen weten. Desnoods moet ik ervoor inbreken.
En dat is nou precies wat ik ga doen!
Lisette helpt me. Zij kaapt na het avondeten de loper, en samen glippen we de afdeling af. We hollen de trap op naar het secretariaat, waar ik mezelf binnenlaat en Lisette de wacht houdt.
Als eerste zet ik het kopieerapparaat aan.
Daarna zoek ik het kastje met de laatjes met de namen van alle artsen. Het duurt even, maar ik vind de verslagen.
Het kopiëren gaat snel.
Dan slaat Lisette alarm door met het licht te knipperen.
Vlug frommel ik de kopieën tussen mijn ondergoed. In de haast om bij de deur te komen, gooi ik een plant om. Ik heb geen tijd om ‘m op te rapen.
Op hetzelfde moment dat ik de deur achter me op slot draai, gaat de liftdeur open. Het is iemand van de leiding. Ik geef haar de sleutel terug, en ze accepteert Lisettes smoesje dat we gewoon wat aan het dollen waren.
’s Avonds in bed lees ik de adviezen van de vier artsen: zodra ik op een “buitenschool” zit, mag ik naar huis!
Het eerste wat ik de volgende ochtend doe is mijn vader bellen. Stiekem, want naar buiten bellen gaat zomaar niet. Elk gesprek moet worden aangevraagd.
Tenzij je in de lift staat! Ik zei toch al dat ik niet gek was?
‘Ik mag naar huis!’ roep ik opgewonden. Van blijdschap krijg ik natte ogen.
‘Je zult het niet geloven,’ zegt mijn vader, ‘maar weet je welk liedje er nu op de radio is?’
Ik raad het in één keer.