Meewerken

Keek op de week (166)

Paddentrek

‘Blijf jij hier staan?’ baste een stem op parkeerplaats bij winkels.
Zag SUF met daarin een man. Doorvoed van omvang, de uitstraling van een grafzerk, en met een vleespet. Waarom tref ik nooit een knappe Schot met woest haar in een kilt (zonder doedelzak)?
Tilde boodschappentas in achterbak en zei: ‘Mijn auto blijft hier staan.’
‘Zet dat ding een eind naar links! Dan past de mijne ernaast!’
Vast een afwijking, maar zinnen in gebiedende wijs begrijp ik niet. Ga ervan in de contrabas.
‘Aan de overkant van de straat zijn drie lege parkeerplaatsen,’ wees ik.
‘Te ver lopen. Heb ik geen zin in.’
En ik geen zin mijn auto te verzetten.
Wacht eens…
A long, long time ago
werkte ik bij psycholoog aan binnenkant van mijn hoofd. Wat bleek? Heb allergie voor autoritair gedrag. Ben niet-manipulatief en ongevoelig voor groepsdruk. Iets met: te veel mensen die over mijn grenzen gingen. Mijn uitdaging is: meewerken.
Meewerken. Een nogal moeilijk werkwoord.
Zou knakker zijn zin geven, maar niet zomaar. Zei met kwinkslag: ‘Als je het vriendelijk vraagt, wil ik best mijn auto verzetten.’
’s Mans gezicht veranderde in vraagteken. Had hij dat goed verstaan? Daarna keek hij geïrriteerd. Hij vloekte en wenste me pulserende zweren en gezwellen. Zijn horloge lichtte protserig op toen hij met zijn vinger op zijn voorhoofd tikte, en brieste: ‘Jij bent hartstikke knettergek!’
Dat was de psycholoog waarschijnlijk vergeten te vermelden in mijn profiel.
‘Jammer joh,’ zei ik luchtig. Smeet achterklep auto dicht en liep weg.
‘Zo groot is je auto anders niet!’ snauwde kerel.
‘Klein genoeg om in de weg te staan!’

Hulde voor Joris! Het is weer periode van paddentrek. Man plukt ze ’s avonds  liefdevol van Tiendweg. Meestal zitten padden midden op weg, waarbij zich levensbelangrijke vraag opdringt: welke kant is hun overkant?

Wachtte bij vampiers op aderlating.
Oud echtpaar met mondkapjes in vorm van driehoek ploften op bank. Ze leken wel stel eenden.
‘Wat is ons nummer?’ vroeg Donald.
‘B3,’ snaterde Katrien.
Op scorebord stonden slechts nummers met drie cijfers. Iets ging fout.
Verpleegkundige kwam dichterbij. Op twee meter afstand van wachtkamer riep ze: ‘Wie heeft B3?’
Iedereen zweeg.
Ik wees naar de twee eenden.
‘Heeft u B3?’ informeerde ze.
‘Oh ja, dat zijn wij.’ Katrien schrok wakker.
‘Heeft u coronaklachten?’
‘Wie? Ik? Wij? Nee, hoor,’ verzekerde het echtpaar eenDsgezind.
‘Dat heeft u ingetoetst op het aanmeldscherm,’ zei verpleegkundige en wees naar  aanmeldzuil. Eenden waren sprakeloos. Ze zaten – om zo te zeggen – in een wak.
‘Komt u voor bloedprikken?’
‘Watblief?’
‘Komt. U. Voor. Bloedprikken?’ herhaalde verpleegster.
‘Ja, ik!’ riep Katrien alsof ze een volle bingokaart had.

Wandelde met Rosa langs dorpsrand over landelijke weg.
Scooter reed me tegemoet. Bestuurder – lang grijs haar onder zwarte helm – klapte vizier omhoog, en bekeek me aandachtig. Minderde vaart, keek nog eens en dacht: daar loopt een vriendelijke, intelligente, betrokken, warme autochtone vrouw.
Wat kan een mens zich vergissen, hè?
‘Wat vindt u ervan dat alle bomen zijn gekapt?’ vroeg de scooterman.
‘Schandalig! Het was in één middag gebeurd.’
‘Weet u ook waarom?’
‘Mijn man heeft het gevraagd. De gebruikelijke smoes: te oud, te veel onderhoud. Maar een  hovenier zei dat de bomen gezond waren en snoeien weinig kost.’
‘Ze kunnen beter het ambtenarenapparaat snoeien. Met hun middagdut!’ schamperde natuurliefhebber. ‘Als ik over kappen van bomen had gelezen, had ik een actiegroep opgericht!’
‘Dan had u mij mogen bellen!’
Zie je dat ik het wel kan?

Wat doen we met Rosa?

Keek op de week (163)

Staatsbosbeheer is in Krimpenerwaard bezig met kaalslag. Een wandelpad was versperd met rood/wit hekwerk, verbodsbord en wapperend lint. Vroeg me af of Rosa en ik wellicht niet welkom waren? Zag nergens activiteit. Geen grote machines, gillende elektrische zagen, of werklui. Slechts uitnodigende stilte. Ravage was reeds verricht. Stapte over lint. Had pad voor mij alleen; een verrukking.
Kwam na ruim uur wandelen langs zelfde verboden pad. Een vrouw keek peinzend naar versperring.
‘U kunt er lopen, hoor,’ zei ik. ‘Ze hebben de werkzaamheden verplaatst naar pad verderop.’
Vrouw zei aarzelend: ‘Er staat wel een verbodsbord.’ Ze besloot: ‘Ik doe het toch maar niet.’
Prompt zei Man thuis: ‘Aan die brave burgervrouw zou je voorbeeld moeten nemen. Altijd die anarchie,’ mokte Joris.
Rijkte hem suikervrije appelpunt aan. Hij werd direct een stuk zoeter.

‘Hoi!’ riepen we simultaan en verheugd. Zelfs honden waren blij elkaar te zien.
Puck snuffelde aan Rosa’s billen.
Zei: ‘Vind dat onfatsoenlijk. Zou zoiets niet pikken.’
Baas schaterlachte. ‘Hé Puck, waar is je bal? Zoek je bal!’
Hond keek wel uit. Had afgelebberde tennisbal van Rosa gevonden en lag verlekkerd te kauwen.
‘Ballendief!’ schold ik.
‘Hoor je dat? Je bent een ballendief. Pikkie dat?’ lachte Baas schallend. ‘Laat los! LAAT LOS!’ Puck had Oost-Indisch-doof-momentje. Baas liep naar hond, sjorde, wrikte en trok aan bal maar hond bleek vasthoudend.
‘Je koopt een hond,’ zei ik, ‘geeft die tweemaal daags eten en wat heb je eraan? Niks.’ ‘Inderdaad. Schilderij aan de muur is minder bewerkelijk,’ gaf Baas toe.
Tussen gras zochten we vruchteloos naar gele rubberbal.
‘Houd de tennisbal maar,’ bood ik aan. ‘Het zal moeilijk zijn, maar zet me wel over verlies heen.’
‘Haha! Kan je ‘m missen? Puck, wat zeg je dan tegen Rosa’s baasje?’
‘Bekijk het lekker met je bal,’ antwoordde ik.
Namen lachend afscheid.

Vóór me fietsten twee oudere mensen op e-bike naast elkaar over dubbel fietspad.
Belde of ik mocht passeren.
Geen reactie.
Ping! Ping!
Geen reactie.
PING! PING! PING!
Weer geen reactie (wordt saaie blog.)
Kwam iets schuin naar links en vroeg: ‘Meneer, mag ik er even langs?’
Kerel was op slag geïrriteerd. ‘Ken je niet bellen?’
Was pas twintigste keer tijdens fietsrit dat ik oponthoud had door linksrijders.  Antwoordde: ‘Ik heb uw nummer niet.’
Mocht er toch langs. Vond dat fideel. Perste er een bedankje uit. Overweeg aanschaf Feyenoordtoeter. Of misthoorn.

Man pakte twee koffers met kleding in.
‘Waar ga je heen?’ vroeg ik.
‘Behalve jou heb ik nog drie of vier vriendinnen. Ik ga een tijdje bij Els wonen.’
Who the f*ck is Els? ‘Heeft Els King Corn brood?’ (KLIK)
‘Wat?’
‘Laat maar. Had je niet eerder kunnen vertellen over die vriendinnen?’
‘Dat doe ik nu toch?’
Mannenlogica. ‘Als je er uit gaat, kom je er niet meer in,’ zei ik op redelijke toon.
Joris knikte. ‘Wat doen we met Rosa?’
‘Wanneer je haar wilt uitlaten, stuur je maar een appje.’
‘Het duurt uren voordat jij reageert.’
‘Dan moet je dat inplannen.’
Werd stomverbaasd wakker.
Heb Joris ondervraagd. Hij was zogenaamd nog verbaasder dan ik. Ontkent alles.

Doorsnee

Keek op de Week (161)

Tuinfluiter

‘Ik ben een wandelsok kwijt,’ klaagde Joris.
‘Heb je er nog negen over,’ concludeerde ik.
‘Zeker weer de kaboutertjes?’
Kreeg ingeving. ‘Mis je een dikke blauwe?’ Stond op, liep naar fiets en trok sok uit bidonhouder. Gebruik sok onderweg als slaapzak om inhoud drinkbus warm te houden.
‘Hierzo!’ riep Man. ‘Ik had het kunnen weten.’ Pakte sok aan en verdween naar boven.
Vijf minuten later: daar was hij weer. ‘Hier heb je allebei de sokken. Het is toch bijna zomer.’

Er stond iets blauws voor de deur. Geen smurf, een mens.
Jongedame trachtte me te verleiden tot lidmaatschap van vriendenloterij. Lid worden van vriendenclub? Een vriend heb je of niet. Bedankte dan ook.
‘Waarom niet?’ vroeg wicht. Ze had sluik geverfd zwart haar, donkere kringen onder haar ogen en zag bleek alsof ze aan bloedarmoede leed.
‘Nee is ook een antwoord,’ zei ik en wilde huisdeur dichtdoen.
‘Maar waaróm niet?’ hield ze halsstarrig vol.
Brutaal nest! Zal ik het in drievoud op je voorhoofd schrijven? ‘Ik gooi mijn geld liever in de sloot,’ zei ik. ‘Daar heb ik meer plezier van. Dan zie ik tenminste nog kringetjes.’
Daar had ijzertekortje niet van terug.

Drie pubers hingen op een bankje.
Liep voorbij.
Jongelui stootten elkaar aan. Dacht: nu zal ik het krijgen.
Middelste knul riep: ‘Dag Ingrid!’ Jongens klapten voorover van het lachen.
‘Dag Henk!’ riep ik terug. (Voor Vlaamse lezers: Geert Wilders noemt doorsnee Nederlanders Henk en Ingrid.)
Mijn laarzen maakten slurpende geluiden in de zeiknatte grond. Pubers bootsten geluid na en hadden dag van hun leven.
Rosa staarde geobsedeerd naar een graspol naast de bank. Riep haar.
Ken je dat nummer van Donna Summer, The State Of Independence? Uit 1982, de tijd van de Koude Oorlog? Het refrein werd gedeeltelijk verbasterd tot: “Ze komen wel, ze komen niet, ze komen wel, ze komen niet. Hé! Hé!” Waarbij ze de Russen waren.
Voor Rosa geldt hetzelfde: doet ze het of doet ze het niet? Riep diverse malen.
‘Die hond luistert niet naar Rosa,’ zei Henk.
Andere tactiek. ‘Rosa wil je kip?’ Hond rende op me af alsof ze me die dag voor het eerst zag. Oh baasje, ik houd zoveel van je…(…eten.)
Achter Rosa bewoog een langwerpige bruine vlek. De neus laag over de grond in de speurneusstand.
‘Karel! Karel, kom hier!’ riep Henk. ‘Kom. Hier. Karel!’
Karel kende Donna Summer ook. Zoals een eigenwijze teckel betaamt, hield hij er de spurt in. Henk kwam overeind, greep te laat naar de riem, en holde hond achterna. Een van zijn sneakers bleef steken in de zompige klei. Puber balanceerde, verloor evenwicht en zijn schoenloze voet zakte tot zijn enkel in de grazige weide. Probeerde overeind te blijven maar door snelheid belandde hij met twee gestrekte armen op de grond. Zijn kornuiten – een ware steun – lachten zich kapot en klampten zich aan elkaar vast om niet van bank te glijden. Tien meter verderop verdween Karel onder een braamstruik.
Allesbehalve doorsnee.

De nieuwe generatie man

Keek op de week (160)

IJs onder wildrooster

Ik heb een man én een vriend, jaja! Kwam vriend in polder tegen. Zo’n knappe verschijning. Zijn hond, hoor. Ook een choco-lab: Puck.
Man moest drie keer kijken.
‘U herkent me niet, hè?’ schaterde ik. Keken elkaar aan en gierden het uit. Was werkelijk om te schreien. Gedeelte van onze gezichten dat bloot lag, zag rood van oostenwind tegen. Vertelde hikkend: ‘Heb Laplandmuts van mijn dochter opgezet. Keek snel in spiegel voor ik wegging. Je snapt niet waarom een mens dat zichzelf aandoet.’
Hondenvriend sprak proestend: ‘Toen ik met pensioen ging, heb ik alle mutsen weggegooid. Hoefde toch nooit meer op de fiets naar mijn werk. Leed gisteren kou vanwege hond. Heb vanochtend muts opgezet. Zie er zo vreselijk uit dat ik van ellende een selfie heb gemaakt.’
Diep weggedoken in zijn capuchon zag ik stukje van gratis muts van frisdrankfabrikant.
‘Bofte gisterenavond dat mijn vrouw me binnenliet. Had ijspegels aan neus en wenkbrauwen. En die honden hebben nergens last van, hè?’
Honden dolden inderdaad alsof het zomer was.

Roos is langer dan Dirk. Meeste mannen willen dan dat vrouwen platte schoenen dragen. Dus mannen hebben een probleem, en verwachten van vrouw oplossing. Zou het aan mijn cowboyleren laarsjes lappen. Roos heeft oertje naar haar moertje en trekt hoge hakken aan.
‘Die lengte staat haar prachtig. En ik loop er trots naast,’ glundert Dirk.
De nieuwe generatie man. Er is nog hoop.

Kwam man tegen die als hobby dieren doodschieten heeft. Hij was in burger en werd vergezeld door vier honden. Nukkige vent; eentje die gewend is gehoorzaamd te worden.
Eens monoloogde hij trots tot mij: “Mijn hond heeft een hele vrachtauto aan dode ganzen geapporteerd.”
‘Was u zelf te lui om die dode ganzen op te rapen?’ vroeg ik.
Beledigd zei hij dat hij zijn hobby beoefende vanwege zijn liefde voor de natuur.
Sindsdien zijn we gezworen vijanden.
Rosa kwam aanrennen uit bosjes met gevangen mol in bek. Erop kauwend alsof het kauwgom was.
Riep: ‘Los!’
Hond liet mol vallen. Keek van mol naar mij met blik van peuter waarvan lolly was afgepakt.
Jagerman zei: ‘Heeft hij eindelijk wild gevangen, mag hij het niet meenemen naar huis.’
Zei: ‘Dat doet ze maar als ze op zichzelf woont.’
Kerel wierp me vreemde blik toe.
Ving blik niet op.

Onbekende man duwde met bouwvakkersdecolleté autodeur dicht. Sjokte naar voordeur met in iedere hand boodschappentas plus orchideeënplant in plastic. Smeet planten op grond en sleepte zichzelf en tassen naar binnen. Deed deur dicht.
Op terugweg stonden bloemetjes nog steeds buiten. Ik belde aan.
‘Alstublieft meneer, uw planten hebben het koud.’
Kerel keek me vinnig aan, rukte plastic zakken uit mijn hand en smeet pontificaal deur dicht.
Ik keek naar vitrage waarachter minstens tien gestorven orchideeën stonden. Logisch; bij zo’n stuk chagrijn is gevoelstemperatuur altijd -15. Sprak monter tegen dichte deur: ‘Graag gedaan,’ en keerde om.
Toevallig passerende vrouw schoot in lachstuip. ‘Daar woont zo’n gezellige man,’ schaterde ze. ‘Hij wordt door hele blok Boze Buurman genoemd.’
Dát hielp.

#Help Rosa de winter door

Keek op de week (159)

Rosa

Had zin uit comfortzone te stappen en besloot Nieuwjaarsduik in de Lek te maken in naburig dorp. Samen met stuk of zestig andere idioten. Gekleed in rookworstmuts en badpak (was bang dat door kou mijn bikinibroek op enkels zou zakken) rende ik over het door vrijwilligers aangeharkte strand het ijskoude rivierwater in. Snel door de knieën zakken tot schouders nat zijn en metéén weer eruit.
Alleen in gedachten, hoor. Ben toch niet gek?

Was afgelopen week stem kwijt. Bewaar haar doorgaans op vaste plek. Overal gezocht: onder bed, in koelkast, besteklade, trapkast, tussen cd’s…
Droeg stippentrui maar was allesbehalve in nopjes.
Edoch, Man sprak gniffelend: ‘Stop maar met zoeken, ik kan wennen aan deze stilte.’
Had ik fut gehad, had ik Joris met vleesvork achterna gezeten door gans het huis om hem in zijn kont te prikken tot hij genade riep.
Heb stem terug. Lag bij gevonden voorwerpen.

Lieve lezers. Dit is ikke, Rosa. Ik sta 24/7 aan. Houd inbrekers buiten de deur. Jaag pakjesbezorgers angst aan. Blaf katten uit tuin. Loop heel de dag achter vrouwtjes kont aan in hoop dat er iets uit broekzak of van aanrecht valt. Ikke is zielig, want ik krijg te weinig eten. Niet te doen. Familiehonden wegen vijftien kilo zwaarder. Dat wil ik ook. Stuur mij voer, feestelijk voer! Met veel kunstmatige geur- kleur- en smaakstoffen. Die krijg ik nooit want daarvan ga ik vreselijk ruften. Who cares? Ikke not!
#Help Rosa de winter door!

Pakte pak knäckebröd. Joris heeft liefst per vier stuks verpakt in plastic. (‘Blijven ze knapperiger.’ ‘Niet zeuren, dooreten.’) Ik koop pak met louter losse. Scheurde plots verpakking kapot: alle knäckers in gruzelementen op grond. Keek naar Joris.
Hij draaide zich om en verliet dubbelgevouwen van het lachen de keuken.
‘Ik veeg de kruimels op en gooi alles in jouw kant van het bed!’ dreigde ik.
Man lachte nog harder.
Had hij maar gezegd: ‘Dat durf je toch niet.’

Droomde dat ik zat opgesloten op politiebureau.
‘Weet u waarom u hier bent?’ vroeg agent. Hij ging zitten op enige stoel in vertrek.
Ik zei: ‘Zal weer te hard over de dijk hebben gereden.’
Er klonk een irritante zoemer. ‘Dat is fóut geantwoord,’ sprak agent.
‘Is het een quiz?’ hoonde ik. Stem in hoofd zei: Kakel, houd je waffel, zo kom je nooit op straat.
Agent zei: ‘Als u volgende vraag goed beantwoordt, mag u naar huis. Komt-ie: Noem iets waar u heel goed in bent’
Politieman sloeg mij met stomheid. Had er zichtbaar plezier in.
Begon lukraak dingen te roepen die niet waar waren: ‘Koken. Wielrennen. Hardlopen. Zingen. Voorlezen.’ Na elk antwoord klonk de zoemer. Steeds weer die zoemer.
‘Telefoneren!’ riep ik.
Zoemer. ‘Leugenaar!’ riep agent.
Liep naar het raam en zette tanden in tralies. Ze waren niet van chocola. Wilde mijn cowboylaarsje uittrekken om ermee te slaan maar liep ineens blootsvoets.
‘Eh…doorzetter? Kordaat? Aansteller?’ Telkens die zoemer. Wist opeens mijn eigen naam niet meer. Was malende. Begon door te draaien.
‘Word wakker,’ schudde Man. ‘Je droomt.’
‘Ik mag niet naar huis want ik kan de vraag niet beantwoorden,’ snikte ik.
‘Wat voor vraag?’ vroeg Man verveeld.
‘Waar ik goed in ben.’
‘Je man uit zijn slaap houden,’ bromde hij.
Draaide me om en wist plots het antwoord: blind typen met tien vingers.