Keek op de week (208)

Mijn fiets leunde tegen een hek. Ernaast klonk het ritmisch getik van een vlaggenmast.
In een weiland lagen ingepakte hooirollen.
‘Deze weg loopt dood,’ zei ik tegen middelbaar ANWB-setje op e-bikes. Ze reden door.
Even later verscheen oude dame.
‘Mevrouw, deze weg loopt dood.’
Ze stapte van haar fiets. Op haar gele jas zat button met kinderlijk schrift: Oma Ank.
‘Dank u wel, en eet smakelijk. Fietsen die mensen gewoon door?’ knikkend naar de verdwijnende ruggen.
‘Misschien geloofden ze me niet. Voorheen stond hier een bord maar dat is weggehaald door een gemeentewerker.’
‘Wereldverbeteraars werken zelden bij de gemeente,’ zei Oma Ank. ‘In ons dorp is een speeltuin weggehaald. Mijn vriendin – 84 jaar – is een petitie gestart voor een nieuwe. Van de 7500 inwoners hebben er 5600 getekend.’ Ze knikte: zo doe je dat.
‘Verhip, dat zijn mijn buren,’ zei Ank over het wederkerende setje. ‘Dat zijn eigenheimers! Zeggen geen gedag.’
We bekeken ze op ons gemak. Zelfde kleur fiets, jas, tassen en helm.
Toen ze dichterbij waren, riep Ank lachend: ‘Dag John en Cora. Lekker weer voor een fietstochtje, hè?’
Zwijgend passeerde het stel. Effen gezichten met neuzen in de lucht.
‘Zie eens hoeveel plezier ze hebben,’ zei Ank op bewonderende toon. ‘Wist je dat je met een glimlach mensen op stang kunt jagen?’
Ik had de slappe lach en verslikte me in mijn eten.
‘Gaat het?’ Op mijn ja-knik vervolgde ze: ‘Nou, ik ga naar huis. Theedrinken en de koektrommel leegeten. Dag, hoor!’
Had lunch gereserveerd in Stormpolder. Joris arriveerde op fiets. ‘Bij Brienenoordbrug stapten mensen in Waterbussen. Ik denk dat bij IHC een schip te water wordt gelaten.’
Onverwacht zaten wij op eerste rang.
Lunchroom zat tjokvol bootmensen. De zon weigerde op te komen maar iedereen had een goed humeur. Mensen wachtten op de kade; erlangs dreef een partyboot. Het scheepvaartverkeer werd stilgelegd maar op de rivier krioelde het van bedrijvigheid met bootjes van Rijkswaterstaat, waterpolitie en Port of Rotterdam. Aan overkant dreven duwbootjes en in de lucht zoemde een drone.
Een motorbootje ter grootte van kano voer met twee personen in reflecterende kleding naar het midden van rivier.
Gasten in lunchroom kregen zenuwverschijnselen: neuzen tegen het glas; telefoons in hand.
Daar klonk de scheepstoeter! Iedereen stopte met ademhalen om te zien hoe sleephopperzuiger Seaway uit immense scheepshal het water op gleed. Rondom werd geproost. Knap staal werk!
Een vrouw – die met vier anderen zat te eten – riep verbaasd:’ Oh kijk, er wordt een boot te water gelaten!’
Heel de lunchroom lachte.
Keek naar zwart-witte melkmeiden die tussen gespannen draadjes weg overstaken. ‘Dat is een flinke kudde,’ zei ik tegen boerin.
Ze stond met rubberlaarzen stevig in klei. ‘130 stuks. Op stal staan er nog drie. Die zijn zo oud. Kunnen geen lange afstanden meer lopen. Wij noemen ze de keizerinnen. We hebben een gedeelte van de stal omgebouwd tot rustplek, met een verwarmde vlonder en roterende massageborstels.’
Je zou jaloers op ze worden.








