Wassend water

Gniffelend bekijkt hij de kelder die vol water staat. Hij heeft de opmerkelijke gave van alles het positieve in te zien. Zijn vrouw en kinderen zijn al geëvacueerd, en het zal niet lang meer duren of het water zal vóór het vallen van de avond tachtig centimeter gestegen zijn. Voor hij vertrekt moet hij eerst nog een noodzakelijk klusje wegwerken om later persoonlijk leed te voorkomen. Als een blindeman neemt hij in lieslaarzen de benedenverdieping onder handen.

Met ijzeren hardnekkigheid tast hij met een bezemsteel de keukenkastjes af. Hier moet er ergens ook nog eentje liggen. Jammer dat die krengen niet ronddrijven in het water, dan hoefde hij niet zoveel moeite te doen…
Hebbes! Hij voelt hoe de steel onder zijn handen reageert, trekt ‘m omhoog uit het water, en sjort zijn vangst omhoog naar de bovenkant van de stok. Dat is nummer zes, nog één te gaan, denkt hij tevreden.
Jarenlang heeft hij zich fulltime in het zweet gewerkt om van die rotdingen verlost te raken en dankzij het overvloedige water zal hij zegevieren.

Wadend door de gang ziet hij dat de wc-pot onder water verdwenen is. Toiletrollen hebben zich volgezogen met water en klonten bijeen in een hoek, en een lege prullenbak dobbert troosteloos voort. Alsof het allemaal nog niet erg genoeg is, stinkt het hele huis naar lege viskommen.

De laatste kast krijgt hij maar met moeite open. Met zijn laars verplaatst hij bergen suiker, meel en rijst, en maakt met de lange stok roerbewegingen tot achter in de kast. Pok.…eindelijk…de laatste!
Als een trofee hangt hij de bezemsteel aan de kapstok. Zijn blijdschap komt niet helemáál van binnenuit, maar na zich jarenlang geërgerd te hebben aan die rotbeesten, is de ganse generatie compleet verzwolgen. Als ze voortaan een piep horen, is het van een deur.

Scheef

Wat ik gisteren nou weer had!
Ik deed een plas en kreeg zulke pijnscheuten in m’n rug dat ik niet meer op de wc kon blijven zitten, maar ook niet overeind kon komen. Van ellende liet ik me op de grond zakken.
Daar zat ik dan: op z’n hondjes met mijn pyjamabroek op half zeven.
Ik jammerde: ‘Joris! Joris!’
Geen reactie. Zeker weer achter de vrouwen aan.

Met behulp van de deurpost en de wasbak hees ik me overeind en schuifelde richting de trap. Daar kreeg ik vlijmscherpe steken en zwarte vlekken voor mijn ogen. Ik durfde niet naar beneden en begon te grienen. Zachtjes. Want dat deed ook zeer.

Ineens ging de buitendeur open. Joris en Rosa stonden druipend in de deuropening.
‘Wat heb jij nou?’ vroeg Joris.
‘Mijn rug is stuk,’ snikte ik, ‘Ik denk dat ik spit heb.’
Man sleepte me naar beneden en stationeerde me in de keuken. Daar bleef ik onbeweeglijk tegen het aanrecht aan leunen.

Saartje – onze hooligan – voelde zich verwaarloosd. Mijn eerste taak ’s ochtends is haar groente brengen en ik verzaakte deze eervolle opdracht. Als protest maakte ze ruzie met haar lege voederbak en liet het alle plinten van de kamer zien.

‘Wil je dat beest te eten geven?’ vroeg ik.
‘Tuurlijk,’ zei Lief. ‘Kan ik verder nog iets voor je doen?’
‘Ja, me helpen mij sokken aan te trekken; de konijnen buiten eten geven; een eitje voor me koken; mijn ontbijt op tafel zetten, me naar tafel begeleiden, me overeind hijsen uit de stoel als ik klaar ben…’
Joris keek bedremmeld terwijl hij de klok achter mijn hoofd raadpleegde.
‘Hoe langt duurt spit?’ wilde hij weten.
Die vraag snapte ik. Heeft-ie eindelijk zijn kwaliteitsverlof van twee maanden, krijgt hij een dagtaak aan de verzorging van zijn eega.
Ik monterde hem meteen op, want zo ben ik: ‘Binnen drie weken is het meestal wel over.’

Momenteel zit ik in sjofele kleren rechtop op een stoel. Ik adem zo min mogelijk. Als ik iets laat vallen, raap ik het op met mijn tenen zodat ik niet hoef te bukken, en ik kreun bij iedere beweging die ik maak. Edoch, klagen ligt gelukkig niet in mijn aard.
Als ik jeuk op m’n rug krijg. wring ik me niet in allerlei bochten maar pak ik de houten lepel van het slacouvert. Ik krab er schaamteloos de vellen mee van mijn rug. Even blazen. Klaar.  Ik ben mijn eigen motivator en doe lichte oefeningen. Ogen dicht, ogen open, ogen dicht…Voor iemand met spit maak ik grote stappen.

Tijdens mijn zit-sessie op de stoel viel me iets vreemds op. Mijn tekening aan de muur hangt scheef. Precies zoals mijn rechterschouder hangt als ik “rechtop” sta. Gisteravond toen ik naar bed ging, hing de tekening nog recht. Zouden zich in Huize Kakelbont mysterieuze krachten afspelen?

(Noot van de redactie: bekijk vooral de lijst: maatwerk van mijn vader.)

In de stoel

Ik voelde altijd al een onbedwingbare hunkering om in deze stoel plaats te nemen. Zelden was het moment geschikter: het ziekenhuis is de rust zelve. Bij de koffiecounter zit welgeteld één man en de servicebalie is leeg.
Ik kijk weer naar de stoel: voor het luttele bedrag van twee euro is-ie tijdelijk van mij. Ineens krijg ik haast, diep een muntstuk op, werp het in het kastje en neem plaats.

Langzaam gaan mijn benen omhoog. Ik heb echt zin in dit zen-momentje en leun ontspannen achterover.
Onder me voel ik diverse rolbewegingen. Het is alsof ik op airbags zit waar afwisselend lucht wordt in- en uitgeblazen.
Abrupt stopt het rollen en begint het apparaat te trillen. Ik grijp mijn tas op schoot steviger vast en kan mijn lachen niet inhouden. Aan deze euforie komt snel een eind want ineens komt het ziekenhuis tot leven. Het is alsof de massagestoel een magneet is die patiënten uit alle hoeken en gangen naar zich toetrekt. De mensen gaan bij de koffiecounter of de parkeerautomaat stellen zich in filevorming op, en hebben niets beters te doen dan naar mij te kijken.

Twee zussen blijven arm in arm op enige afstand voor me staan. Ze hebben sjaaltjes om hun nek geknoopt alsof ze padvinders zijn en om hun mond zitten plooirokjes. Hun gezichten  stonden op chronische bezorgdheid maar sinds ze mij in hun vizier kregen, straalt de zon op hun gelaat.
Een man pakt zijn vrouw bij de elleboog en zegt: ‘Die stoel wilde jij toch ook altijd zo graag proberen?’
‘En dan door iedereen bekeken worden,’ sist ze hem hard toe. ‘Ik dank je feestelijk!’

In één keer is alles weg wat de stoel belooft: “Een moment van ontspanning in deze gejaagde tijd.”
Ik sta slechts nog óp spanning.

Ik sluit mijn ogen en doe alsof ik hier niet ben. In plaats daarvan zit ik op een matje op het strand en luister naar de golven.
Het lukt niet.
In mijn hoofd ben ik alleen maar met de toeschouwers bezig. Ik heb het gevoel dat ze zich ten koste van mij amuseren. Dit is vele malen enger dan een naaktselfie maken. Als dit nog lang duurt, raak ik overstuur.

Zelden duren vijftien minuten zo lang.
Zodra de onderkant van de stoel omhoog komt, wacht ik niet tot de zitting stilstaat. Ik vind een glimlach, zet ‘m op mijn gezicht en schiet overeind alsof ik gelanceerd word. Dat is dom. Heel dom. Het begint te draaien voor mijn ogen en van ellende moet ik me weer terug in de stoel laten zakken.
De twee zussen volgen gebiologeerd mijn actie. Dankzij mijn te lage bloeddruk krijgen zij extra waar van mijn geld.

Ik begrijp volkomen waarom ik nimmer mensen heb zien plaatsnemen in deze massagestoel: hij is slecht voor je gezondheid. Hij werkt vooral op de lachspieren van anderen.

Ziet ze vliegen

‘Die kerel,’ wijst Joris, ‘zit al op ze te te wachten.’ Hij zegt het met een overtuiging alsof de man een bekende is die hij een half uur geleden nog gesproken heeft. De bewuste kerel zit op een inklapbaar stoeltje naast een scooter. Om zijn nek hangt een imposant fototoestel.
‘Nu al?’ schamper ik. ‘Ruim een uur te vroeg. Zeker bang dat ze wind mee hebben.’
Joris doet alsof hij me niet hoort.
Aan de overkant bij de molens van Kinderdijk staat langs de dijk een lange sliert auto’s te blikkeren in het zonlicht.
Die staan óók te wachten, beweert Man.

We slaan linksaf de polder in met koeien, grutto’s, ooievaars en stille leegtes.
‘Hier wil ik een huisje,’ zeg ik.
Joris zwijgt. Ik altijd met m’n huisje zonder elektriciteit, internet en met uitzicht op niets. Sinds ik tijdens onze vakantie in Noorwegen een klein, perfect exemplaar gezien heb, is dat mijn liefste wens die waarschijnlijk nooit vervuld zal worden.

‘Kijk, een lepelaar!’ roep ik verrast.
‘We moeten opschieten,’ zegt Man kriegelig. Door mij loopt zijn tijdschema gevaar. Ik heb net ook al zitten wildplassen en nu zie ik weer een lepelaar.

Met een slinger fietsen we terug naar de dijk. We nemen een helling die net zo steil is als de Keutenberg maar de helft korter.
Bovenaan vraagt Man nerveus: ‘Hoe laat is het?’
‘Weet ik veel,’ zeg ik, ‘dan moet ik op mijn mobiel kijken.’
‘Die zit zeker in je tas,’ zegt Joris met een veelbetekenende blik op m’n bagagedrager. Ik sjor gewillig de rits van mijn tas open.

Het hoeft al niet meer.

‘Daar zijn ze!’ roept Joris. Hij wijst naar links en is opgetogen als een kind.
Ik zie twee stipjes dichterbij komen. Ze vliegen laag en pal naast elkaar boven de rivier. Voor ik één twee, drie, vier kan zeggen, zijn ze alweer uit het zicht verdwenen.
Joris staart ze na en zegt verlangend: ‘Misschien vliegen ze nog een extra rondje.’
Wat kunnen volwassen mannen soms naief zijn.

Man heeft het ineens gezien en wil naar huis. Naar de rode wijn.

Na honderd meter passeren we dezelfde fotograaf als anderhalf uur geleden. Hij staat nu rechtop en maakt heftige armbewegingen terwijl hij luidruchtig in zijn telefoon roept: ‘Ze vlogen zó…récht voor mijn lens langs!’
‘Zie je,’ zegt Joris glunderend, ‘ik zei het toch?’
‘Je hebt hartstikke gelijk, schat,’ geef ik toe, waar ik natuurlijk geen gewoonte van ga maken.

Weer thuis krijgen we een half uur later een ping! van de NOS: JSF scheert over regio Rijnmond.
Tssss, wat een oud nieuws!

Engel zonder vleugels

Liesbeth –  de lieverd heeft me al twee schrijfschriften per post gestuurd – vroeg hoe Roos tegen mijn duistere periode heeft aangekeken.
Ik mocht er van Roos over schrijven als ze maar wel haar veto erover mocht uitspreken. Vanzelfsprekend.

Roos kan ik lezen als een opengeslagen boek.
Ze wilde wel een gesprek maar vond het moeilijk erover te beginnen.
En ik wilde haar er niet mee belasten.
Aan de andere kant is het fijn als je dingen kunt uitspreken. Dat is waardevoller dan ze in een afscheidsbrief  te moeten schrijven of lezen. Waarom mag je wel over euthanasie praten als je ongeneeslijk ziek bent maar is het een taboe als je je verpletterd voelt door het leven?

De oplossing kwam per post.
Ik herkende het handschrift, scheurde de envelop stuk en zag een blauwe kaart. Binnenin schreef Roos dat ze onvoorwaardelijk van me houdt, ongeacht de keuze die ik maak.
Ik begon te brullen op de deurmat. Roos kwam met een noodvaart haar kamer uit de trap afrennen en we huilden op elkaars schouder.
‘In deze moeilijke tijd wil ik er ook voor jou zijn, mam. Voor mij deed en doe je alles.’
Ik verzekerde haar ervan dat het niet aan haar lag maar aan mij.
‘Dat weet ik toch. Je bent gewoon een elastiekje waar de rek uit is.’

‘Kom,’ zei ze.
Ik moest mee naar haar kamer.
‘Ik ben zo terug,’ zei ze. Met dampende mokken, en Rosa in haar kielzog kwam ze naast me op haar zitzak zitten. Met een vooruitziende blik had ze de keukenrol onder haar arm gestoken.
Ze roerde met ferme halen door haar thee. ‘Ik wil niet aan de zijlijn staan. Ik wil je hélpen. Maak me wakker als je ’s nachts stuk zit.’
Dat wilde ik niet. Haar leven ging gewoon door. Zij moest naar college en naar haar werk.
Ze vroeg of ik iets voor haar wilde doen. Ze was alleen bang dat ik het mutserig zou vinden. Ze liet het me zien en ik wist niet waar ik kijken moest; vond het zó lief.
‘Dan heb je ook wat te doen,’ legde ze uit, ‘als afleiding.’
Om de beurt snoten we onze neus in een vel keukenpapier.
Ik keek naar haar oogverblindende witte smoeltje en voelde dat ze het gat vulde dat in m’n binnenste zat.

Twee dagen later vielen drie boekjes door de brievenbus. We bladerden ze door en beslisten unaniem: deze wordt het. Roos typte nog een lijst met vragen over uit de andere boekjes, voordat we ze retour stuurden.

Samen kochten we een zilver medaillon. Op de achterkant wilde ze “Mama” gegraveerd hebben.
In de binnenkant bengelt een klein hartje en er is ruimte voor een foto.
‘Geen foto,’ zeiden we allebei tegelijk.
‘Je kan er stukjes uit m’n neus in doen,’ grapte ik.
‘Of afgeknipte stukken teennagel,’ zei Roos. Meteen kregen we de slappe lach.
Ze zei dat ze me een geweldige moeder vond.
Ik wierp tegen dat mijn enige vaardigheid is dat ik blind kan typen met tien vingers. Dan gierden we weer.

In plaats van te gaan stappen met vriendinnen, naar koor of het Erasmus te gaan, wilde ze voor me thuisblijven. Eenmaal heb ik van haar aanbod gebruik gemaakt. De andere keren werkte ik haar persoonlijk de deur uit. Ze appte me, stuurde snapchats, legde lieve briefjes voor me neer en was m’n chauffeur als ik te moe was om te rijden maar tóch een vers Italiaans schepijsje wilde. Of nieuwe sokkenwol. Ze deed boodschappen voor me en liet Rosa uit. Ze downloadde alle afleveringen van Downtown Abbey voor me. ‘Kijken, mam, doen!’
Maar boven alles maakte ik gretig gebruik van haar gezelligheid.

Ik ben zo trots op mijn Kind.
Net twintig en ze gedraagt zich als een volwassene. Haar dapperheid gaf en geeft me kracht om door te gaan. Al had ik haar alles liever bespaard, door alle ellende voel ik me nauwer met haar verbonden dan toen ze nog aan mijn navelstreng zat.