Popey

We lopen tegelijkertijd uit een gangpad.
De kerel moet diagonaal lopen en ik rechtuit, dus zal ik als eerste bij de kassa aankomen. Blijkbaar zint dat de man niet want met een ferme tred rijdt hij met z’n karretje het vel van m’n hielen.
‘Als je haast heb, mag je wel voor, hoor’ zeg ik pissig, ‘maar wil je niet over me heen rijden?’
De man – postuurtje rugbyspeler – is blijkbaar intens gefrustreerd want zijn woede stijgt meteen tot  kookpunt. Hij slaakt een reeks krachttermen die ik nog nooit heb gehoord.
Ik besluit de ‘m te negeren.
Dat is moeilijk. Voor het eerst in m’n leven zie ik een kerel met zijn spierballen rollen. En ook al wil ik het niet, mijn ogen lijken aan zijn armen vastgeklonken. Wat ik zie is een wonderbaarlijk fenomeen: het behang op ’s mans blote armen komt tot leven. Op zijn biceps staat Popey en ik zou zweren dat het stripfiguur het blik spinazie in zijn hand naar zijn mond beweegt.

De eigenaar lacht smalend bij het zien van mijn verbaasde blik en  probeert handig van de gelegenheid gebruik te maken door zijn winkelwagen voorbij mij te rijden. Ik geef m’n mand op rolletjes een zwieper, geef zijn kar met m’n bescheiden achterwerk een duw, en leg mijn boodschappen op alfabetische volgorde op de kassaband.
‘Ik mocht toch voor?’ buldert hij in m’n kielzog. De rimpels op zijn voorhoofd lijken over zijn gemillimeterde haar naar zijn achterhoofd te rollen.
‘Ik laat alleen vriendelijke mensen voor,’ zeg ik, terwijl ik de kassière mijn bonuskaart aanreik.
Betalen is zo gepiept. Ik stop mijn aankopen in m’n tas en hang ‘m over m’n schouder.

‘Hé!’ roept de kale neet achter me.
Hij wil vast zijn gram halen door zijn middelvinger naar me op te steken, denk ik. Toch kijk ik om.
Met zijn wijsvinger en een vrolijk gezicht wijst hij naar de afbeelding op mijn tas van David Bowie. Ik glimlach. De man heeft smaak voor muziek; er is nog hoop voor hem.  Ik ben geneigd hem een knipoog te geven – muziekliefhebbers onder elkaar –  maar daar ben ik te fatsoenlijk voor. Ik heb ten slotte niet met ‘m gefietst of geknikkerd.

In de auto doe ik een fijne ontdekking. Ik heb haar vooruit ingeparkeerd en het parkeervak tegenover me is leeg. Ik geef gas en rijd over de hobbel die als afscheiding dient. Dat is weer zo’n moment waarvan het me spijt dat mijn rij-instructeur het niet ziet.
Rechts van me komt een zwarte Dodge aanstuiven. Het is Popey.
Als hij me ziet, stopt hij en maakt een royaal gebaar: ik mag voor.
Een sarcastisch stemmetje in me zegt: Trap er niet in! Hij rijdt zo over je blauwe koets heen en dan kan ze naar de schroot.
Maar ik geloof geen barst van mezelf en neem het charmante gebaar met een vriendelijk hoofdknikje in ontvangst.

Wel achtervolgt Popey me naar huis. Eerst door de Hoofdstraat en dan linksaf door de schilderswijk.
Dan zet ik m’n knippertje naar links en parkeer voor de deur. Popey slaat rechtsaf, draait met de weg mee naar links en parkeert bij het flat van driehoog.
Asjemenou! Blijkt die gast zo’n beetje mijn buurman te zijn. De wereld is een stuk kleiner dan ik dacht.

Drama

Ken je dat? Dat je ’s avonds in bed stapt, je ogen dichtdoet en in slaap valt? Letterlijk? Je bent onderweg naar dromenland maar je valt van een trap de diepte in, en je lichaam reageert daarop met een schrikreactie.
Dat komt – kortgezegd – omdat je lichaam vermoeider is dan je geest.

Zo’n slaapstuip had ik nou iedere nacht.
Alleen  – ipv van dat ik van een trap lazerde – kreeg ik een schok door mijn lijf alsof er 220 volt op werd gezet. Of meer.
Na de ergste schrik concentreerde ik me op m’n ademhaling – adem in, adem uit – en voelde me weer langzaam wegzinken in een weldadige toestand….en daar was schok nummer twee. En dat keer op keer op keer. En het werd alsmaar erger. Omdat er iets mis is met mijn REM-slaap.
Ik moest genoegen nemen met hazenslaapjes van één of twee uurtjes per nacht. Als ik al sliep. Al die tijd snurkte Joris naast me dat dat het een aard was. Het liefst had ik stiekem mijn neus in zijn pyjamajas gesnoten.

Dat ik moe was, was een understatement. Nooit werden mijn interne batterijen eens lekker opgeladen. Sombere gedachten lagen als vanzelfsprekend op de loer. Ik zag het als geestelijke fysiotherapie om ze te weerstaan maar het was alsof ergens in mijn hoofd een Bermudadriehoek zat waar alle hoop en levensvreugde in verdween. Ik voelde me genaaid door het leven en deed een moord voor een narcose.

Ik vond het leven niet meer leuk. Het liefst wilde ik stoppen met ademhalen en onder een steen gaan liggen. Ons dorp heeft een begraafplaats op een juweel van een locatie: midden tussen de weilanden, waar kieviten buitelen, koeien herkauwen en grutto’s hun eigen naam roepen. Het was alsof de rust me riep.
Ik sloot mijn tweedehands boekwinkeltje bij Bol en gaf ruim 300 boeken aan een goede doel.
Ik schreef de wachtwoorden van m’n telefoon, laptop en tablet op.
Bloemen, muziek, in mijn hoofd had ik alles al geregeld.
Schreef afscheidsbrieven en verscheurde ze weer. Het was een strijd van leven op dood. En geloof me, als ik íets ben, is het een doorzetter.
Wees blij als je het niet begrijpt.

Ondanks dat ik er uitzag als een lijk in de maneschijn, de seks-appeal van een haringkar bezat, en de neiging had bij elke opmerking van een huisgenoot mijn lip op te trekken en te grommen, hield Joris dagelijks hetzelfde gelijkmatige humeur. Hij werd niet boos, maar zei trots – alsof het mijn persoonlijke verdienste was – : ‘Schat, jij bent mijn branding.’
Roos schreef lieve briefjes, zorgde voor koffie en bakte suiker- en glutenvrije koekjes voor me.

Ik deed nog wel wát.

Ik brei(de) sokken.

Ik kookte.

Als de zon scheen, lunchte ik in de tuin. Saartje en Rosa kuierden zij aan zij over de bodembedekkers. Kwamen ze tulpen of akelei tegen dan liepen ze die plat alsof het een wedstrijd was. Een beetje hovenier zou er een rolberoerte van krijgen.

Ik luisterde naar muziek: David Bowie (who else?), Talk Talk, Coldplay, Tom Odell  en The Blue Nile.

Ik veranderde van huisarts. De nieuwe is ondernemend en pleegt veelvuldig overleg met mijn neuroloog. Sinds kort heeft laatstgenoemde eindelijk het juiste medicijn in de juiste dosering tegen de stuipen gevonden.

Ik ben een nieuw traject gestart bij een klinisch Psycho-Neuro Immunoloog. Een kruising tussen veel wetenschap en een beetje alternatief. Voor zover je voedingssupplementen alternatief noemt dan. Als klap op de gelukspijl slaap ik door de supplementen beter door.

En altijd was daar Rosa.
Ongeacht het tijdstip en de stemming waarin ik ’s nachts in de woonkamer arriveerde, verwelkomde ze me met een roffelende staart. Samen klommen we op de bank. Terwijl Rosa snurkte en mijn voeten warm hield, keek ik Netflix. Ik – die nooit iets van series kijken wilde weten – jaste er in recordtijd alle seizoenen van Donwton Abbey doorheen. Een kostuumdrama over mensen met een verfijnde levensstijl waar nieuwsgierigheid een slechte eigenschap is. Ik ben hardcore-fan van Lady Granthem geworden; een rol van Dame Maggie.
Leve Roos: waar Netflix stopte, downloadde zij de afleveringen illegaal voor me verder.

Ik heb veel bezorgde mailtjes, lieve kaarten en meelevende WhatsApps van trouwe lezers gekregen.
Maar ik zat te opgesloten in mezelf om te reageren. Ik leefde maar half. Het was alsof ik gevangen zat in een doolhof zonder uitgang. Alsof ik een schip in een fles was. Ik nam alles waar maar kon nauwelijks reageren.
Lieve iedereen, bedankt voor alle aardige dingen die jullie tegen me zeiden. Dank, dank, dank dat jullie mijn gekakel misten en dank voor elk warm woord dat jullie schreven. Ik heb elk bericht gekoesterd.

Ik heb zin om weer te bloggen maar heb (nog) totaal geen inspiratie. Dus help me een handje: heb je een vraag, wil je iets van me weten? Mail ‘m naar pippi at freeweb punt nl en dan probeer ik ‘m te beantwoorden.

Tot gauw!

Kouwe kak

Onder een strakblauwe hemel struin ik met acht hondenbaasjes door de polder. Het is een prettig zootje ongeregeld. Veertien honden – variërend in soort en maat- lopen kriskras door elkaar.
‘Daar heb je ze weer!’ roept iemand op luide toon.
Ik ga op m’n tenen staan, kijk over alle hoofden heen en herken zowel bazin als hond.

Het beest heeft Rosa al twee keer gebeten.
De eerste keer was ze nog een pup en zocht ze jankend haar heil in de bosjes. Ik had op z’n minst een verontschuldigende blik van de tegenpartij verwacht maar die stiefelde stoicijns rechtdoor, in de richting van een bruggetje waar zes kauwtjes op de leuning haar wantrouwig aankeken.
De tweede keer dat Rosa een knauw kreeg, rende ze van angst de sloot in.
‘Hij deed niets, hoor!’ zegt de bazin in het voorbijgaan.
‘Koop een bril!’ adviseerde ik.

Nu gebeurt er van alles tegelijk. Er wordt geroepen, gefloten en aangelijnd. Honden en baasjes krioelen door elkaar.
De bijter loopt inmiddels ook aan de riem maar stort zich op het laatste moment in het voorbijgaan alsnog op Rosa.
‘Hij deed niets!’ houdt de baas stug vol. Ze wil er de sokken inzetten, maar ik versper haar de weg. Mijn zenuwstelsel is rechtstreeks verbonden met mijn tongspier.
‘Dit is de derde en laatste keer! De eerstvolgende keer dat uw hond weer bijt, krijgt-ie een hijs van me.’
‘Mevrouw, het zijn maar honden,’ verzucht ze.
‘En ik heb het recht het op te nemen voor mijn eigen hond.’
De roedel maakt meelevende geluiden.

De bazin heeft geen antwoord paraat. Ze is altijd in gezelschap van haar vriendin. Niet bepaald een modisch hoogstandje. Zon en weder dienende gaat ze gekleed in een regenjas met bijbehorende zuidwester in Burberry-look. En ze heeft een air. Hooghartig en met een geacteerde vrolijkheid roept ze: ‘Als u Boris een hès geeft, krègt u van mè ook een hès.’
‘Dat geeft niet,’ zeg ik luchtig, ‘ik ben mans genoeg voor twee.’
Blijkbaar heeft de zuidwester een lage frustratietolerantie want ze roept nijdig: ‘Arrogant kreng.’
‘Dat zal moeilijk gaan,’ zeg ik, ‘want een kreng is een dood hondje. ‘
De bekakte vrouw zwijgt.
Haar gezicht echter vertelt me dat het nog lang geen lente was.

Goedertierenheid

Mijn moeder wilde dat mijn broertje en ik naar een christelijke lagere school zouden gaan. Dat vond mijn vader best zolang thuis maar nergens over gesproken werd, want hij is belijdend atheist.
De Bijbelse verhalen gingen erin als roze koeken en eens per week een psalm of gezang uit het hoofd opdreunen was ook zo gebeurd.
Verder voelden m’n broertje en ik weinig van het geloof en hadden we een leuke tijd op school.

Naar de Zondagsschool gaan, ging ons een stapje te ver. Het hield ons van de straat en daar speelden we het liefst. Mijn vader vond ons zielig en vanaf die tijd mochten we “thuisblijven.”
Het kerstfeest met na afloop een cadeautje pikten we op de valreep nog even mee. Ik kreeg een boek. De titel luidde: “Het geheim van moeder Amboe.” Het verhaal ging over een arme bosnegerin (die mocht je toen nog zo noemen) met een botje door haar neus die in een grote zwarte ketel stond te roeren, en een geheim zou ontdekken dat haar leven zou veranderen. Ik las, en las, en las en werd teleurgesteld als een kleuter die een lolly met azijnsmaak krijgt: Moeder Amboe ontdekte het geloof.

Met het ouder worden, werden de lessen stichtelijker. God werd steeds meer iemand waarvoor we moesten oppassen.
In de vijfde klas hadden we juffrouw Koolen. Haar haar en ogen waren net zo zwart als haar achternaam. Zij vertelde dat God ál je fouten zag. Bijvoorbeeld wanneer je ruzie maakte met je broertje of je tong achter de melkboer zijn rug uitstak. God kon door het dak van de school heen kijken. Hij hoorde alles en wist zelfs wat je dacht. Dat laatste vond ik stuitend. Ik had nog nooit enig teken van Gods aanwezigheid opgemerkt en hij woonde zo’n beetje in mijn hoofd! Toen ik ernaar vroeg, zei de juf dat wanneer ik God niet tegen me kon horen praten, dat mijn eigen schuld was.

Ik vond het ook niet eerlijk dat Judas een duivelse man genoemd werd. Hij verraadde Jezus wel, maar God wist dat dat zou gebeuren en greep niet in. Dan was hij het er toch mee eens? Dus deed Judas iets wat God wilde en niet iets wat niet mocht.
Nadat ik die gedachte hardop had uitgesproken, had juffrouw Koolen het liefst ook door een brandende braamstruik tot mij gesproken. Ze noemde mij Sodom en Gomorra ineen. Ik zou nooit een goede, volgzame Ruth worden. En het zou een wonder zijn als ik ooit nog door Gods genade en goedertierenheid zou worden aangeraakt. Ik geloof dat ik toen met een smak van mijn toch al wankele geloof ben gevallen.

Toevalligerwijs verhuisden wij diezelfde maand van de grote stad naar een boerengat en daar gingen m’n broertje en ik naar een openbare school.
Dát was pas een zegen.

Ben jij gelovig opgevoed en heb je er (n)iets mee?

Door dik en dun

Ze heeft vandaag gezeur van haar baas aangehoord, boodschappen gehaald, gekookt en de vloer gedweild.
En wat heeft haar man gedaan? Hoogstwaarschijnlijk naar half ontklede vrouwen langs de waterlijn gekeken en een appeltje geschild met zijn survivalmes.
In het huishouden doet hij niets. En maar praten, praten, praten…
‘Houd nou eens je mond, ik wil m’n boek uitlezen,’ zegt ze snibbig.
‘Jij altijd met je boeketreeksjes, ik wil ook wel eens aandacht!’
‘Boeketreeksjes…’ schampert ze. Met haar linkerhand steunt ze op de armleuning van de bank terwijl ze overeind komt. Haar hart hamert alsof het zich een weg naar buiten probeert te slaan.

Beledigende scheldwoorden over haar overgewicht doen haar niets. Zodra iemand in de buurtsuper moeilijk doet, gaat zij midden in het gangpad staan en geen hond die er nog langs kan. Nadat ze eenmaal dit voordeel van haar gewicht was gaan inzien, houdt ze zich er met haar volle 136 kilo aan vast.
Ze zal haar man verpletteren onder haar aandacht!

‘Nu je toch staat, kan je net zo goed een biertje voor me halen,’ zegt hij gevat.
Ze krijgt zin het laatste beetje lucht uit ‘m te drukken, maar in plaats daarvan doet ze wat ze meestal doet: tot twintig tellen en ‘m zijn zin geven.
Onderweg naar de keuken vraagt ze zich af wat meer inspanning zal vergen: hem heropvoeden of verticaal begraven in de tuin. Ach, ze leest te veel thrillers, dat zal het zijn!

Terwijl ze haar neus snuit in een keukenpapiertje kijkt ze uit het raam. Op het bankje in de binnentuin zit een zoenend stelletje. Hoe lang is het geleden dat zij zo verliefd was? En wat is er met haar gevoel voor humor gebeurd?
Ze gooit de tissue weg, opent een keukenkastje, pakt een pijpje en een glas, en duwt met haar kont het deurtje weer dicht. Met koud water spoelt ze het glas om. Plotseling schiet haar een passage uit haar boek te binnen: “De wijn vloeide rijkelijk maar niet in het glas.” Wat zal Sjors opkijken als ze zijn biertje over het krokodillenmerkje van zijn poloshirt giet! Eerst gniffelt ze maar al snel begint ze met haar volle gewicht te schudden van de lach.
Zomaar ineens is haar nukkige stemming verdwenen. Had ze net niet te cru gereageerd? Ze kan van tijd tot tijd zo’n bitch zijn… Hoe vaak heeft hij nou de kans om een dagje te vissen? Dat boek kan ze morgen ook wel uitlezen… Ze krijgt zin in iets gezelligs. Neuriënd loopt ze naar binnen met het bierflesje en het glas.

Sjors kijkt haar lachend aan. ‘Wat heb jij ineens een lol,’ zegt hij.
Ze grijnst en doet ‘m een voorstel: ‘Als jij straks de vaatwasser leeg ruimt, maak ik nu wat hapjes klaar. Zullen we dan samen naar een film kijken?’
Hij kijkt haar verbouwereerd aan, herstelt zich snel en reageert bewonderenswaardig lenig. ‘Tuurlijk, schat. Daar drink ik op!’
Ze is blij dat ze niet bovenop ‘m is gaan zitten.
Veranderingen beginnen bij jezelf.