Winterwarmte

Ondanks haar thermokleding en winddichte jas heeft ze het gevoel in haar nakie te staan. Haar handen zijn ijsklompen en ze overweegt serieus haar handschoenen uit te trekken om ze warm te plassen. Alleen de gedachte aan haar blote kont in de vrieskou weerhoudt haar daarvan.

Gek dat ze van buiten zo koud is want van binnen kookt ze. Niet alleen omdat ze verliefd is, maar vooral van nijd. Ze had wijzer moeten zijn. Ze is niet bepaald het mooiste meisje van de klas, maar dat gevoel had hij haar wel gegeven en vandaar dat ze vol overgave op zijn uitnodiging was ingegaan.
Thuis had ze van gekkigheid niet geweten wat ze eerst wilde doen: van blijdschap haar bed als trampoline gebruiken of haar vriendinnen bellen.

Voorlopig is hij ruim een half uur te laat. Tien minuten geleden heeft ze zichzelf al staan uitkafferen dat hij haar in de kou laat staan. Het wordt tijd naar huis te gaan, maar ze wil koppig zijn. Stel dat hij domme pech heeft: een lekke band, lege accu, file…
Ze zou het in een kroeg met de eerste de beste slampamper moeten aanpappen. Haar bloed kookt en ze moet zo ontzettend piesen. Toch maar over haar handen dan?

Van achteren hoort ze voetstappen dichterbij komen. Ze draait zich om. Het is nauwelijks vast te stellen welk mens er schuil gaat tussen de winterjas, sjaal en schaatsmuts.
Aarzelend zet ze een stap in zijn richting. Een stoeptegel heeft net een opstaand randje en om niet te vallen grijpt ze de onbekende pardoes bij de mouw van zijn jas. Het ergst denkbare gebeurt: de man kan zijn evenwicht niet bewaren, en samen vallen ze om. Ze kijkt in de ogen van haar medeglijder en gloeit van blijdschap: hij is toch op haar gevallen!

Superman

Op de havo had ik als examenvak “textiele werkvormen.”
De lerares was allesbehalve exciting, om met Kool and the Gang te spreken. Ze had een gelaat vol groeven; een levensgevaarlijk gebrek aan humor; en ze was idolaat van Calvijn. Aan een wand in het lokaal hing zijn portret en ze leefde volgens zijn keurslijf van gelovige orde. Ze wilde een goddelijk overzichtelijke klas.

Na het behalen van onze theorie Kunstgeschiedenis, hadden wij twee aaneengesloten uren praktijk. Onze examenopdracht luidde: brei of haak een plant. Wij geeuwden demonstratief en kregen prompt sterk de drang ons te amuseren. De lerares was echter de totaalweigeraar onder de docenten bij wie niet gepraat mocht worden.

Om niet in slaap te vallen, besloten we te gaan zingen.
Unaniem kozen we Superman van Gruppo Sportivo. Een klinkende tekst (vooral “dogshit on your shoes” bekte lekker) met swingende loopjes, en je kreeg het met geen mogelijkheid uit je hoofd.
Het zingen bereidden wij terdege voor door ons in groepjes te verdelen. “De muziekzingers” moesten beginnen; dat waren de brutaalste meiden. De rest verdeelde zich in “zangeressen” of “tralala-meisjes.”

Ellen gaf het sein door met haar breinaalden op de tafel te slaan. Al bij de eerste tonen van de “muziekzingers” kreeg de docente het op haar heupen.
‘Stilte!’ gilde ze, ‘Stilte! Jullie tarten alle geloof!’ Ze keek elke leerling aan als een kat die naar vogeltjes loert.
Wij waren niet te stoppen en voelden ons bijkans zelf Superman.
De juf liep naar de telefoon in een hoek van het klaslokaal en belde om versterking. Deze schandalige, goddeloze daad moest gestraft worden!

Daar stond de conciërge in de deuropening.
‘Meneer Taks!’ joelden wij in koor, want hij was een diepmenselijke man die met gemak druktemakers in het gareel hield.
Zijn ogen glinsterden. ‘O, Mevrouw Pols, u heeft een klas met enkel jongedames!’ Wat een feest, zag je hem erachteraan denken. Toen hij het tot op het bot gekrenkte gelaat van de lerares zag, verontschuldigde hij zich: ‘Sorry. Waarmee kan ik u van dienst zijn?’

‘Ik wil orde!’ brieste ze, ‘ik wil een speld op de grond kunnen horen vallen!’
‘Een speld?’ herhaalde de conciërge.
‘Ja, een speld, ja!’ Geagiteerd voegde mevrouw Pols de daad bij het woord. Ze trok een speld uit haar wrong en liet die vallen.
Het regende opmerkingen. Meneer Tak moest lachen maar verborg dat door snuivend adem te halen. Tot rust gekomen, sprak hij sussend: ‘Jezus veranderde water in wijn, en niet andersom. Zullen we wat water bij de wijn doen?

Hij bedacht een praktisch en heel TAKische oplossing: als wij niet zouden praten en zingen, mocht gedurende één lesuur een transistorradio aan. Op een popzender!

Mochten jullie in de klas praten en/of zingen? En hadden jullie een docent waarbij je “los” ging?

 

Broodnodig

‘Dat brood wilde ik net pakken,’ zegt een zeurderige stem.
Geïnteresseerd draai ik me om en kijk in het verbaasde gezicht van een man die het laatste exemplaar van een Pain de Boulogne in zijn handen houdt. Hij is modieus gekleed en dat zie ik graag, zolang hij maar wel op een armlengte afstand blijft.
De stem – die klonk als die van een dreinend kind – behoort toe aan een volwassen vrouw. Ze trekt een ongelukkig gezicht. Is ze werkelijk zo gebakken op dat speciale brood?
Ik eet bijna geen brood meer, maar áls ik het eet, is dit ook mijn favoriete brood. Heel donker, een knapperige rand, en met een lik roomboter en een plak kaas smaakt het naar een gebakje. Wat wil een mens nog meer? Een heel brood.

De man twijfelt. Er ligt nog brood voor een heel weeshuis in de schappen, dus waarom doet de vrouw zo moeilijk? Hij bekijkt haar wat beter. Ze ziet er gezond van geest uit, type Hollandse boerin met kleur op haar wangen en brede schouders, en met een gezicht als een zuurpruim maar dat is logisch met zo’n neus.
De man besluit de vrouw te negeren en zich te concentreren op zijn boodschappenbriefje. Heel verstandig.
De vrouw echter geeft nog niet op en herhaalt als een kapotte grammofoonplaat dat zij dat brood wilde pakken.
Zou ze gedronken hebben? Dat kan natuurlijk ook nog.

Ik treuzel bij de gevulde koeken, want ik wil weten hoe dit afloopt.
De man is onzeker over de te volgen strategie. Langzaam gaan zijn handen in de richting van het heel bruin, en hij stelt voor: ‘Zullen we allebei een halfje nemen?’ Zijn handen met het brood gaan al richting de medewerkster van de broodafdeling.
Wat een aardige, tolerante man!
De vrouw zegt brutaal: ‘Mag ik het hele brood?’
Eén moment is de man bevroren. Dan wordt zijn gezicht zo rood dat ik vrees voor zijn bloeddruk.
Als hij geen “nee” durft te zeggen, wil ik dat wel voor hem doen.
Maar het kan hem allemaal niets meer schelen: of ze nou kierewiet, beschonken of extreem onintelligent is, hij legt het brood terug in z’n karretje en gaat er plankgas vandoor. Binnensmonds mompelt hij wat hij van de vrouw vindt.

De bakkersvrouw verbergt haar lachende gezicht achter een grote stapel versgebakken appeltaartjes. Je houdt altijd baas boven baas, natuurlijk.

Eeuwige sneeuw

De winter is zelden zo hardnekkig geweest. Hadden ze de sneeuw eerst in centimeters geteld, weldra waren dat decimeters geworden, waarna de sneeuw hen boven het hoofd was gevallen. Het is dat ze geen koelkast hebben anders hadden ze die opengezet om de kamer te verwarmen.

Er rest hen niets dan het houten geraamte van het huis. Daarbinnen is alles opgebrand. Katinka heeft eerst de poten van het bed afgezaagd waarna de onderkant er aan moest geloven. Een voor een heeft ze de weinige boeken prijsgegeven aan het vuur van de potkachel. Gods woord deed er niet langer om over as te worden dan de lettergrepen van Tolstoi of Konsalik. Na de houten tafel en stoelen, verstookte ze hun enige wodka-vat. Het belangrijkste is dat de temperatuur van het huisje boven het vriespunt blijven, anders zijn hun uren geteld.

Aleksandrj ligt ineengedoken onder een stapel dekens. Sinds hij in de oorlog een been is verloren, is er weinig beweging in de man te krijgen; alsof hij langzaam is uitgedoofd.
Katinka probeert haar man zoveel mogelijk bij het dagelijks leven te betrekken, maar kan zelden op zijn steun rekenen.
Knorrig van de kou staart ze naar het steeds kleiner wordende vlammetje. Ieder moment kan de dooi inzetten. De wind is gedraaid en waait nu uit de goede hoek. Er zijn zelfs smalle reepjes blauw zichtbaar in de lucht en zodra de zon maar even schijnt, is het met de ergste kou gebeurd.

De warmte tussen haar en haar man is verdwenen en de honger en nietsontziende winterkou heeft er nog een schepje bovenop gedaan. Er is één laatste kans om het vuurtje levend te houden, maar hoe vraagt ze het Aleksandrj? Wat verwacht hij eigenlijk van haar? Dat ze net als hij sneu in een hoekje gaat liggen? Doodgaan ziet Katinka niet zo zitten.
Ze staat op, priemt haar wijsvinger tussen de stapel dekens tot ze een reactie hoort, en spreek op gebiedende toon: ‘Aleksandrj, wees een vent!’

Onder de dekens beweegt een bult die zichtbaar wordt als twee handen de berg dekens opzij duwen. Boven een verwilderde baard kijken de ogen van haar man haar gealarmeerd aan. Hij weet dondergoed wat er van hem verlangd wordt.
Katinka’s strenge gestalte torent boven hem uit. Haar gezicht – kouder dan het ijs buiten  – verzacht als ze beseft welk offer ze van haar man vraagt. ‘Je móet me helpen het vuurtje brandend te houden, Aleks,’ pleit ze.

Haar man kruipt onder de berg vandaan; zijn adem in stevige stoten. Ondanks de traan die over zijn stoere gezicht biggelt, kijkt hij zijn vrouw woedend aan. Dan zuigt hij zijn longen vol lucht – een dappere prestatie in de stinkende kamer – maakt de gulp van zijn broek los, vervolgens de knoop en trekt zijn broek moeizaam naar beneden. Met grote tegenzin pakt hij zijn houten been en overhandigt het aan zijn vrouw.