Keek op de week (201)

Kasteel Haarzuilens
Vorig jaar hadden Joris en ik akkefietje. Hij wilde airco; ik niet. Aarde warmt op, door nog meer apparaten te gebruiken, gaat CO2-uitstoot verder omhoog.
Deze week begon echtgenoot wederom over koelsysteem. Klaagde dat het ‘ondraaglijk warm was in werkkamer.’
‘Ga op de zaak werken,’ opperde ik.
‘Dáár staat airco altijd aan!’
‘Dat zeg ik!’
‘Ik werk liever thuis. Beetje achter mijn vrouw aanzitten.’
‘Als je dat maar laat…En geen airco,’ sprak ik streng.
Volgende dag ging deurbel. Wuifde als dank naar bezorger. Stond groot pak voor voordeur. Ging daar handen niet aan vuilmaken.
‘Schat, kun je iets van de mat rapen? Is voor jou.’
Joris snelde trap af. Zijn ogen glinsterden.
Ga airco zo hard zetten dat man vastvriest aan stoel.
Fietste langs voortuin van huis waar vijf barbecues met dode planten erin stonden. De deksels stonden ernaast. Rest van tuin was volgestort met kiezels. Woonden daar mensen die van barbecueën houden of er juist pest aan hebben? Waarom probeer ik zoiets te doorgronden?
Maakte pitstop nabij kasteel Haarzuilens. Langs landelijke weg; bezaaid met boerderijen. Wind blies bermbloemen plat. Stond enigszins beschut en keek uit op klein bos, kikkerpoel en scheefgezakte schuur. Fazanten dartelden door het gras.
Pakte eten uit achterzak wielershirt.
Vrijwel onmiddellijk verscheen boerenzoon op Gazellefiets met trommelremmen.
Puber straalde levensgretigheid uit.
‘U mag daar niet staan. Het is privé,’ zei hij op vriendelijke toon.
Kan dat niet wachten tot na het eten? Keek naar hek waartegen mijn fiets stond. ‘Volgens mij is het achter het hek privé’
Nee, ervoor ook, weersprak hij me.
‘Ik eet alleen mijn brood op, en neem afval mee naar huis. Vind je dat oké?’
Knaap leek te overdenken wat voor kwaad ik kon doen.
Kon hem opsluiten en vetmesten.
Fazant vangen en ergens onderweg braden op barbecue.
Handstand doen tegen het hek en tegen spijlen piesen. Nou, dat laatste kon ik zéker. Knaap dacht van niet, want hij knikte dat ik mocht blijven staan.
‘Is dat jouw fiets?’ vroeg ik.
‘Van mijn opa, maar ik mag hem gebruiken,’ sprak Puber liefdevol.
Pont braakte auto’s uit. Wachtte om dijk over te steken. Naast me stond oude man op pantoffels achter rollator. Ter hoogte van zijn rechter grote teen zat een gat.
‘Ik ben te zwaar,’ zei hij tegen me.
‘Vindt u dat?’
‘De dokter. Ik mag geen koekie meer bij de koffie, geen toetje na het eten, en geen borrel. En sinds november ben ik…ben ik weduwnaar.’ Hij sprak met dunne, blauwe lippen en draaide zijn hoofd opzij zodat ik zijn tranen niet zag.
‘Meneer, dat moet heel zwaar voor u zijn.’
Weduwnaar pakte zijn zakdoek en blies met volle kracht zijn neus leeg.
‘Is het een idee dat u van alles de helft neemt? Half koekje, half toetje, halve borrel…’
Man zweeg. Vraag leek boven de Dorpsstraat te zweven.
Toen: ‘Mijn vrouw en ik kregen geen kinderen. Weet u, ik zie geen toekomst meer. Van mij mag het morgen afgelopen zijn.’
Dat gezegd hebbende, stak hij de lege dijk over. Lopend tegen de wind in leek de man steeds verder voorover te buigen.