Keek op de week (175)
‘Kon je erlangs?’ vroeg wielrenner in Bonrepas.
Was net molen gepasseerd en stond bij te komen van voorval. Wielrenner leek dubbelganger van Jerom uit strip Suske en Wiske. Hij leek uit graniet gehouwen.
‘Stond zowat ín de Vlist,’ zei ik verontwaardigd.
‘Had je mazzel. Ik moest me vastklampen aan knotwilg anders was ik erin gelazerd.’
Altijd bereid te lachen om andermans ellende, schaterde ik: ‘Dat ik dat nou net heb gemist! Sorry…ik lach je toe.’
‘Ga je gang. Ben wel wat gewend met vrouw en drie dochters.’
Keken naar rode gevaarte dat als slak door polder gleed. Het was een onwerkelijk tafereel. Engelse touringcar werkte zich dieper in nesten, want weg werd almaar smaller.
Zei: ‘Gebaarde dat hij moest terugrijden, maar…’
Jerom zei: ‘Ik zwaaide naar chauffeur dat hij er niet door kon…’
‘Blijkbaar heeft hij meer vertrouwen in navigatie dan in locals.’
‘Er staat verbodsbord voor auto’s en motoren,’ zei ik.
‘Rare jongens, die Engelsen.’
Vroeg: ‘Zag je hoe de passagiers keken? Ze waren er allemaal bij gaan staan.’
Granieten man gierde het uit. ‘Vragen zich af wáár ze het water in rijden.’
‘Zouden ze zwemdiploma hebben?’
‘Die was verplicht bij boeking.’
Lachten ons kapot.
‘Enige redding is achteruit rijden. Weet zeker dat toeristen gaan lopen,’ aldus Jerom.
Was te koud om afloop af te wachten.
Mooie dag. Zon scheen. Had geslapen (vouwen van kussen stonden nog in gezicht,) stralend gemoed, en een niet opkruipende onderbroek. Zeldzame combinatie.
Liep langs hoektuin die om door ringetje te halen is. Een tuin met doorkijkjes, stelling met terracottapotten, bloeiende planten… Boven tuindeur was hoefijzer gespijkerd voor geluk. Gaf vrouw die erin aan werk was compliment: fleurige tuin met aparte bloeiers; altijd hard aan het werk.
‘Dat zou iederéén moeten doen!’ riep vrouw op vinnige toon. Ze keek of ik had gezegd dat ze dagelijks twee citroenen moest eten.
Dat iemand met beeldige tuin, zó lelijk kan kijken en klinken…
Vergevingsgezind dacht ik: wellicht heeft vrouw slecht geslapen en inlegkruisje ondersteboven in onderbroek gelegd.
Bank waar ik werkte, had Engelse directeur, mister Dough (spreek uit: Dof.) Very British in krijtstreep. Werd rondgereden in Rover die vaker bij garage dan voor bank stond. De chief had eigen etage en loo. Directiesecretaresses mochten geen gebruik van wc maken.
Maar ik was geen secretaresse.
Tijdens Doughs afwezigheid nam ik kijkje. Delfts blauwe tegels. Vergulde wc-bril en kraan en trekker aan stortbak. Zou Dough diamanten schijten? Hoe zou plassen op stand voelen? Was maar één manier het te ontdekken.
Constateerde dat het precies hetzelfde pieste als op dameswc’s op eigen verdieping.
Op wc-papier na. Dat was zó zacht, zonde om er je kont aan af te vegen.
Had net hagelbui overleefd. Tenen voelden kouder dan onze vrieskist. At eiwitreep en broodje vlak bij auto met Belgisch nummerbord.
Bestuurder kwam aanlopen met vraagteken op gezicht.
‘Ik heb op uw auto gepast,’ verklaarde ik.
‘Dat apprecieer ik,’ lachte hij. ‘Had u mijn auto niet kunnen wassen?’
‘Nee. Mijn auto was ik ook nooit.’
‘Nooit?’ papegaaide man. Een voor een vleide hij zijn zes hengels over hoedenplank zijn bolide binnen.
‘Doet mijn man. Wast uw vrouw uw auto?’
Kerel schaterde. ‘U bent wel erg direct. Ik kom uit Mol. Weet u waar dat ligt?’ vroeg hij.
‘Onder Eindhoven,’ wist ik.
Belg viel bijkans flauw van mijn topografische kennis. Had niets gevangen, maar: ‘Het was een wel bestede dag.’