De knappe Romein

Keek op de week (173)

Oudewater

Liep ziekenhuis uit.
Mevrouw in rolstoel ving bij uitgang zonnestralen.
‘Jammer dat hier geen bediening is,’ grapte ik.
Vrouw begon hard te lachen.
‘Zal ik uw bestelling opnemen? Koffie met appelgebak,’ stelde ik voor.
‘Met slah-hag-room,’ zei vrouw hikkend van lach.
‘Komt eraan!’
‘Ik voel me net Opa Flodder,’ bekende vrouw schuddebuikend.
‘Alleen het bordje ontbreekt,’ constateerde ik.
Vrouw haalde gierend adem, alsof zij spoedig door verstikking zou sterven. Overleefde het zonder tussenkomst van medische verzorging. Wat ook scheelde was dat ze aan zuurstof zat.

‘U ziet zeker wel aan mijn apparatuur dat ik verstand heb van natuur?’ vroeg vuilniszakgrijze kerel op natuureiland de Zaag. Hij gebaarde met hand naar verderkijker om zijn nek.
Stel dat ik achter stuur van vrachtwagen ga zitten, heb ik dan verstand van vervoer gevaarlijke stoffen?
Man had als adagio: wees niet te beknopt. Met het vuur van een zendeling pochte hij over zijn alwetendheid. Hij ging los over plant gele spindotter. Die werd door iedereen verward met gele dotter, terwijl eerstgenoemde slechts gedijt in gebieden – zoals hier – met eb en vloed.
Ik wilde gesprek afbreken, maar kerel praatte zonder oevers.
Toen ik kans kreeg, vertelde ik: ‘Mijn vriendin is boswachter. Als ik iets wil weten, app ik haar een foto, en krijg meteen antwoord. Met Latijnse naam erbij.’
Tot dan toe was opdringerige kerel in opperbeste stemming. Mijn informatie beviel hem dermate slecht, dat hij op beschuldigende toon sprak: ‘Ik had gewoon zin in een gesprek met een mooie vrouw.’
Vroeg: ‘Waarom zou ik een gesprek met u willen?’
Daarop had man geen antwoord, dus ging ik iets leuks doen: stokken gooien in Nieuw Maas. En Rosa mocht ze apporteren.

Vlak bij Oudewater reed plots wielrenner naast me. Hij riep: ‘Colnago!’ Maakte rondje van duim en wijsvinger, kuste zijn vingertoppen en wees naar mijn fiets. ‘Bellisimo!’ met reeks onnavolgbare klanken. Kennelijk herkende kerel mijn hand gebouwde collectors item.
Knappe vent; geen bult. Lachte zo aanstekelijk dat ik terug lachte.
Hij fietste op Colnago C40. Nagelnieuw, gebaseerd op origineel uit 1989. Eigenaar bleek rasechte Romein. Kletste alsof ik hem verstond. Het Italiaans klonk verrukkelijk. Wisselden Italiaanse fietsonderdelen uit. Droegen beiden Castelli korte broek en Fizik schoenen.
Herinnerde me restanten uit lessen vorige eeuw, en waagde gok: ‘Come stai? Abastanza bene. Grazie, et lei?’ (Hoe gaat het met je? Redelijk goed. Bedankt, en met jou?)
Sympathiek: hij lachte me niet uit.
Te snel scheidden onze wegen.
Chiao!

Strekte behaaglijk fietsbenen op ons terras. In de zon! Op tafel stond decafé met melkkraag en suikervrij appelgebak. Met slagroom. Zelfbediening, maar toch: het leven was goed.
Lievevrouwebeestje landde op rand koffiemok.
Ga niet op mok zitten, straks verbrand je je pootjes!
Liet kapoentje voorzichtig op vinger lopen en zette het op tafel.
Een musje hipte nieuwsgierig dichterbij. Zag hij gebak?
Vriend, laat dat maar uit je druk bewegende koppie. Gooide gebakskruimel naar musje. Wat was ik toch gulle vrouw.
Hip-hip kwam musje dichterbij. Keek beurtelings van koekkruimel naar  lievevrouwebeestje, hip-hip, en…HAP…alles was voorbij.

Bergambacht

Bevlekte ontvangenis

Keek op de week (172)

Ooievaars in Cabauw


Kwam ogen te kort op fiets. Speenkruid, kort hoefblad, duttende lammetjes op een kluitje, buitelende kieviten, een grutto op een hek, verliefde futen, hollende hazen, kinderen in een sloep, wapperend wasgoed, een haas die zwemmend een sloot overstak en setje ooievaars. Ze waaiden zowat van hun nest, maar toch: eindelijk lente!

In metro was het druk als in potje met pieren. Naast me zat kerel met formaat van onze voordeur. Om zijn bovenlichaam hing leren gilet. Zijn armen leken op overvolle landkaarten. In linkerhand hield hij blikje cola. Trok het open, zette het aan zijn mond en klok-klok-klok, leeg. Liet blikje vallen.
Zwaar hè?
Hij raapte blikje op en verfrommelde het met één hand. Vermoeid liet sterke man diepe zucht. Direct gevolgd door een boer. Hárd!
Lichtelijk voldaan keek kerel naar mij.
‘Niets gebroken?’ viel er uit mijn mond.
Merkte dat er naar ons werd gekeken. Hield adem in.
Bulderende lach van buurman schalde door metrowagen.
Lachte opgelucht mee.

In losloopgebied – op onverhard pad vol waterplassen – liep een vrouw me tegemoet. In witte broek en beige jas. Dan ben je óf een lefwijf óf je bent niet goed bij je hoofd. Naast zo iemand schudt Rosa zich het liefst uit. Daar heeft Rosa een neus voor. Hond klom uit sloot, en ik pakte haar bij halsband om escalatie te voorkomen.
Vrouw stopte, trok doodgravers gezicht en zei: ‘Bah, wat een vieze hond!’ Keek tikkeltje hooghartig, zoals Wieteke van Dort dat kon in rol van Deftige Dame in Stratemakeropzeeshow. Met háár kon je tenminste lachen: zij liet iedere aflevering een scheet, en zei: ‘O, pardon.’
Besloot bemoeizuchtige tante te negeren.
Mens zocht kennelijk schietschijf want ze zei: ‘Als uw hond alleen blijft zitten wanneer u ‘m  vasthoudt, is-ie slecht opgevoed.’
Over opvoeden gesproken. Zag één onopgevoed schepsel en kon haar met mijn neus aanwijzen.
Zij slechts: ‘Mevrouw, als u niets aardigs weet te zeggen, houd dan uw mond.’
Azijn droop van haar gezicht. Vol afkeuring zei ze: ‘Niemand heeft tegenwoordig nog respect voor andere mensen.’
Er wordt vaak gezegd dat de mensch slecht is, en dat bleek maar weer. Liet Rosa los en zette er sokken in. Binnen drie seconden was bevlekking een feit. Draaide me kortstondig om en zag dat vrouw was veranderd in rijst-met-krenten-hond.
Ze krijste als voetzoeker. Als in: vuurwerk, hè? Niet als in: pedicure zonder werk.

‘Wat mankeert zo’n mens?’ vroeg ik thuis.
‘Je boft dat je de stomerijkosten niet hoefde te betalen,’ aldus Man.
Roos had meer fantasie: ‘Misschien was ze netjes gekleed omdat ze afspraak had. Een eerste date.’
Of all places in het Koeienbos?’
‘Waarom niet? Ze wilde een goede eerste indruk maken.’
Als date nog moest geschieden, heeft vrouw vast verpletterende indruk gemaakt.

Scande boodschappen bij Appie.
Lijzige puber in jeans en hoody ijsbeerde tussen andere scan en klantenservice heen en weer. Steeds sneller. In zijn hand blikje energiedrank en afgeprijsd broodje.
Gluurde opzij: filevorming bij klantenservice.
Vroeg aan puber: ‘Wat is er?’
‘Mijn pinpas doet het niet en straks mis ik bus naar Rotterdam.’
Arme stakker. Zo’n verre reis zou Roos naar het Erasmus met eeuwige knaag in haar maag óók niet hebben getrokken.
‘Wat kost het?’
‘1 euro 21.’
‘Scan maar bij mij; betaal ik het.’
Knaap keek naar me of ik krankjorum was, scande en stamelde iets wat klonk als ‘bdnkt.’ Keek achterdochtig achterom (was dat mens de heks uit Hans en Grietje?) en racete toen weg.

Gespikkelde beer

Keek op de week (171)

Kanon Bodegraven

In straat richting polder, woont nieuw stel geraniumstaarders. Bewaken gemeentegras met klein, zelfgemaakt bordje: hondenpoep(en) verboden. Bij elke passerende hond veert echtpaar overeind uit luie stoel.
Mijn reeds lang gekoesterde wens werd vervuld: Rosa poepte pal naast bordje.
Deed stap opzij zodat bewoners goed zicht hadden want Rosa verrichtte meesterwerk.
‘Wat deed je daarna?’ vroeg Joris.
‘Zoals altijd: drollen oprapen met plastic zakje en dichtbinden. En daarna gooide ik het bij saaineuzen door brievenbus.’
Man lachte hard terwijl hij nee schudde.
Gelooft me ook nooit.

‘Die is mooi!’ riep ik, wijzend naar rechthoekige lijst met vier sepiakleurige tekeningen.
‘Leonardo da Vinci,’ zeiden fietsenmaker en ik gelijktijdig.
‘Die heb ik gekocht op zijn tentoonstelling in Rotterdam.’
‘Wat dat in Kunsthal?’
‘Nee, in voormalige oude postkantoor. Jaar of tien geleden.’
‘Sinds lezen van zijn vuistdikke biografie ben ik fan. Die man was een genie: architect, kunstschilder, uitvinder, wetenschapper, beeldhouwer…Knap, hè?’ zuchtte ik bewonderend. ‘Wat ben ik dan een kneus.’
We lachten.
‘Apart om die lijst in je winkel te hangen.’
Fietsenman zei: ‘Nee joh, ligt juist voor hand.’
‘Hoezo dan?’
‘Hij was uitvinder van het wiel!’
Zo’n gesprek is de krent op de taart, de kers in de pap.

Deed dansje. Sinds kort heeft apotheek in ons dorp (als laatste in NL) medicijnkluis. Toetste  code en geboortedatum bij kluis in. Trok glazen deur open. Een schuifje schoof opzij en ik pakte zakje. Vreemd, hoorde pillen rammelen, die bij nader bestudering bestemd waren voor dhr. S. Ukkel.
Liep apotheek in; de Bermudadriehoek van je gevoel voor humeur.
Eindelijk was het mijn beurt. Legde papieren zakje op balie. ‘Heb verkeerde medicijnen uit  kluis gekregen,’ zei ik.
Assistente keek mij aan met gezicht: wei make geen voute, en sprak op belerende toon: ‘Mevrouw, dat kan niet,’ en schoof zakje terug.
Dat kan niet? Make that the cat wise! Apotheek hier is reinste Russische roulette.
‘Dat een nieuw systeem wennen is, snap ik. Ik kom voor een puffer, en hier…’ schudde met het zakje ‘…zitten pillen in.’ ‘Medicijnen voor Kakelbont, alstublieft.’
Temperatuur in apotheek zakte aanmerkelijk.
Ze ging het navragen. En nakijken.
Doe dat. Haal ik in tussen mijn duikbrevet.
Na tien minuten – het was werkelijk uniek – kwam assistente terug met juiste medicijn. Met glimlach alsof zij er persoonlijke veldslag voor had geleverd.
Ik prees haar inzet en zei zelfs vriendelijk: ‘Tot ziens.’ Mét twee gekruiste vingers op mijn rug.

Kreeg uitnodiging via e-mail van dame wier naam ik niet kon thuisbrengen. Of ik mee wilde doen met leesclub?
Ben daar niet uitgelezen type voor.
Ingevoegd was lijst met tien boeken; alle hedendaagse romans. Leeslust verging me stante pede. Lees louter boeken die ik zélf uitkies.
Peinsde ’s nachts waar ik vrouw van kende. Vruchteloos draaiden gedachten rondjes.
Kleng! Muntstuk viel toen ik wakker werd: vrouw heeft cursus bloemschikken bij mij gevolgd. Ruim tien jaar geleden! Haar stopwoord was: ‘Goeie grutten.’ Terwijl ik alleen vieze ken. Kreeg medelijden: vrouw moet ernstig omhoog zitten. Word toch geen lid van club.

Ging fietsen. Schoot in omgeving Bodegraven met mobiel op kanon. (Kanon schoot gelukkig niet terug.) Reed in Bergambacht langs water waar boerin met tractor sloot aan uitbaggeren was. Joekels van vissen werden opgeslurpt en op weiland gespuugd. Meeuwen waren er als kippen bij. Helaas stond – harde! – wind mijn kant op. Welriekend en als gespikkelde beer kwam ik thuis. Mazzel dat Joris er niet was: had me bij binnenkomst beslist moeten identificeren.

 

 

 

Onnozel

Keek op de week (170)

Foto van Pixabay

Vlak bij huis stopte auto met daarachter trailer, waar o.a. paarden in worden vervoerd, alleen was deze breder. Twee mannen stapten uit auto. Eentje liet klep trailer zakken. Man en ik keken door vensterglas. Wat zou ik er graag twee Belgische knollen uit zien stappen. Of Zeeuwse. Helaas: geen edel ros. Zag twee wielen en een bumper. Wég was mijn interesse. Dook in boek op bank.
Uit voertuig klonk woest gegrom.
‘Een Maserati!’ juichte Man. ‘Kom dan!’ Op toon van: dit is de kans van je leven.
Na wegrijden auto kreeg ik ingeving om Joris te plezieren.
‘Zou jij graag één dag in Maserati willen rijden?’
Echtgenoot keek me aan alsof ik mesjogge was. ‘Wat moet ik in een Maserati?’
‘Rijden,’ antwoordde ik tikkel beledigd.
‘Voel jij wel lekker?’ informeerde Man. ‘Slaat werkelijk nergens op. Onnozel gansje.’
Daar ben je dan mee getrouwd.

Droomde over (mijn overleden vriendin) Carolien.
Zaten in haar huis met tuindeuren open.
‘Wil je nog iets van me hebben?’ vroeg ze.
Dacht: ja, jóu, maar zei: ‘Nee hoor. Lief van je, maar hoeft echt niet.’
Begreep niet waar mijn droefenis vandaan kwam. Hoe kon ik haar missen terwijl ik bij haar was?
‘Jammer dat ik weg ga, hè?’ zei ze. ‘Nu kunnen we niet naar de Shitlandeilanden.’
‘En geen Hyde-and-seek spelen in het Park in Shidney,’ vulde ik aan. Wilde vragen waar Storm (haar hond) was, maar Carolien zei: ‘Nou joh, ik ga weer verder.’
We stonden op.
Zonlicht scheen op haar gelaat.
Vroeg: ‘Kan ik nog iets voor je doen?’ Behalve zorgen voor post, vissen en waterschillies in vijver.
Carolien zei: ‘Hard lachen. Dat deden we samen het meest.’
Nooit was ze zo aanwezig als in haar afwezigheid.

Joris zocht op internet nieuwe jas. Reserveerde exemplaar en fietste naar winkel. Kwam thuis met begeerde artikel en trok het aan.
In kledingstuk kon hij reddend zwemmen.
‘Heb je jas niet gepast?’ vroeg ik.
‘Nee. Verkoopster vroeg nog: wilt u passen? Ik dacht dat maat wel goed zou zijn.’
Gierde het uit. ‘Over onnozel gesproken!’

‘Hij gooit me er zes keer uit, en nou is mijn pincode fout!’ foeterde dorpsgenoot in panterprintjas naast pomp.
Dat kreng is leeg of techniek hapert. Maar…laat pomp 1 het afweten, maak je bij 2 nog kans.
Mij zat het mee.
‘Ik wil jouw pomp,’ zei vrouw.
Verzette mijn auto.
Zij startte. Voertuig schoot bonkend vooruit. Er klonk alarmerend geschraap en daarna viel alles stil.
Duwden samen auto vooruit. Was slechts twee meter maar hijgden ervan.
Panterprint stak pinpas in gleuf.
Keek weg vanwege code.
‘Hij doet het niet.’
Loerde op schermpje. ‘Er staan drie sterretjes, u moet nog een cijfer intoetsen.’
Vrouw zei: ‘598…1.’
‘Dat mag u niet zeg…’
‘Godsamme! Foute pincode!’ Vrouw was wanhoop nabij. ‘Er móet benzine in die auto. Jij pint,’ delegeerde ze.
‘Nee, ik kijk wel met u mee.’
‘Ik sta stijf van de zenuwen. Jij doet het goed.’
Nul logica. Net zoals je pleister er in één keer aftrekt, toetste ik pin en akkoord in.
‘Welke smaak wilt u?’ vroeg ik.
‘Ongelood!’
Kwam zowaar benzine uit slurf.
Zag ineens komische van voorval in, en schaterde: ‘We moesten naar de pomp lópen…’

Een lenige geest

Keek op de week (169)

Noordeloos

Vroeger – toen wij nog portiekwoning in Rotterdam huurden – wilde mijn moeder het voorjaar in huis halen. Toog daartoe met keukenschaar naar gebloesemde bomen. Tevreden zette ze thuis afgeknipte roze takken in vaas.
Haar gelaat betrok: zij snufte iets. ‘Een pislucht,’  sprak ze rillend van viezigheid. En dat in huize Helderder! Haar neus volgend, kwam ze uit bij lieflijke bloemen, waaruit als toetje een oorwurm kroop.
Het voorjaar – nog maar net begonnen – verdween voorgoed in vuilnisemmer.

Stond op pont naar Kinderdijk. Voorjaarslucht was knisperend fris. Op mijn blote kuiten stond kippenvel. Twee vrouwen droegen roodbonte zakdoeken om schoudertas. Op platte landen betekent dat: Trots op de boer.
Onder mijn helm droeg ik vergelijkbaar doekje. Goedkeurend knikten vrouwen me toe.
Boerinnen onder elkaar.
Een monoloogde tegen ander: ‘Ad zette nieuwe dimmer op lamp. Ik stofzuigde boven en beneden. Hing was op en haalde boodschappen voor hele week. Kwam ik thuis deed dimmer het nog niet. Keken samen op doosje. Er stond: “Eerst knop indrukken om lichtsterkte te regelen.” Ad riep: Weet ik veel, dat had je vroeger niet! Vroeger is dertig jaar geleden, hè?’

Bij gehucht Noordeloos lag iets op weg. Een aaifoon. Wedden dat ding terug wilde naar zijn baasje? Hoe vond ik die? Teringjantje, moest ik naar politie in Gorinchem fietsen! Herstelde me: beetje foon heeft terugvind-tracker. Wilde mobiel naar plaatselijke bakker brengen, maar die was dicht.
Kilometer verder verschenen drie ruiters te paard. Hard klepperden de paardenvoetjes.
‘Goeiemiddag. Heeft een van jullie een telefoon verloren?’
Drie rechterhanden verdwenen simultaan richting achterzak.
‘Ja, ik!’ riep achterste amazone.
‘Wat voor kleur en merk?’
‘Een rode aaifoon.’
Bingo!

Ging lunch afrekenen die Roos en ik samen hadden verorberd in favoriet eetcafé. Op radio zong een vrouw longen uit haar lijf. Een country- en westerndeuntje. In mijn geheugen ging schuifla open. Stand By Your Man van Tammy Wynette.
(Was Tammy een man geweest, had hij gezongen: Stand by your car.)
‘Dat is Tammy WhyNot,’ zei ik tegen Erwin  – de ober bij wie ik afrekende. Erwin heeft met Roos de lagere dorpsschool doorlopen. ‘Vind het een af-grij-se-lijk nummer. Waarom onthoud ik nutteloze informatie?’ vroeg ik.
‘Je moet eens weten hoeveel nutteloze informatie ík in mijn hoofd heb zitten,’ klaagde Erwin.
Stelde hem gerust: ‘Wordt alleen maar erger.’

‘Hadden op zaak vergadering via Teams,’ vertelde Joris bij thuiskomst. ‘Collega belde in vanuit bad. Hij. Lag. In. Bad.’ Man zei het langzaam hardop, om zichzelf te overtuigen dat het echt waar was wat hij had gezien. Hij gierde het uit.
‘Zei hij waarom?’ vroeg ik.
‘Hij had de halve marathon gelopen…’ Het duurde even voordat Joris in staat was er aan toe te voegen: ‘…en had spierpijn.’
‘Zag je iets?’
Joris schudde nee. Water liep over zijn wangen.
‘Hoorde je plonsgeluiden?’
‘Ja. Je had het moeten zie-hie-hien,’ snikte hij.
‘Goh!’ riep ik ineens. ‘Net nu de douche is verbouwd, en ons ligbad eruit is! Wat een gemiste kans voor je!’
Man kreeg rode blossen bij het idee. Praatte er snel overheen. ‘Die collega belt overal vandaan…Uit de auto, de trein, de crèche, de speeltuin…en nu vanuit bad,’ schaterde hij.
‘Iemand met een lenige geest. Dat staat als een paal boven water.’