Zweetvoeten

De lucht is tranen trekkend weerzinwekkend en voor een gewone sterveling niet te bevatten.
Als Charles ’s avonds uit de bus stapt, kunnen ze hem thuis in de eetkamer al ruiken.
Onderweg stoppen koeien met herkauwen; houden vogels op met zingen; vallen muggen bij bosjes dood uit de lucht, en lopen mannen van het riool een straatje om.
Het zorgt voor vernederende taferelen op zijn werk. Collega’s hoesten demonstratief als hij op de gang voorbij loopt, of vragen zogenaamd voor de grap of hij al een andere baan aan het zoeken is.
Hij kan ze niet mild stemmen door te vertellen wat hij allemaal al heeft geprobeerd: wisselbaden, cremetjes, twaalf maal daags schone sokken, homeopathische balsems, geurvreters, kruidenthee, ochtendurine…
Zelfs de huisarts – een heel meegaande – weet het niet meer.

Echte liefde houdt zijn vrouw op de been, totdat ook zij het niet meer trekt.
Via via komt ze achter naam en adres van een arts die gespecialiseerd is in de behandeling van kwalijke dampen. Helaas betaalt de verzekering niets, en is zowel de reis als de behandeling duur.
Het voorstel van zijn vrouw om zijn collega’s om een financiele bijdrage te vragen, wordt op het werk met gejuich ontvangen, en er wordt grif gegeven.
Als de piloten onderweg niet bezwijken van de lucht, maken ze een goede kans.

De specialist legt uit dat het om een zware ingreep gaat, maar dat hij veel ervaring met de specifieke operatie heeft en dat de prognose goed is. De littekens zullen thuis mooi helen. Het revalideren zal wel lang duren, drukt de arts hen nadrukkelijk op het hart.
Hij zal een tijd lang op krukken moeten lopen, maar bijkomend voordeel van de behandeling is dat hij geen last meer zal hebben van zweetvoeten, ingegroeide teennagels, en eksterogen. De invoelende blik en geruststellende woorden van de arts klinken het echtpaar schoon in de oren, en met vertrouwen zien ze de behandeling tegemoet.

‘De operatie is geslaagd,’ fluistert zijn vrouw hem in zijn oor. Met gloeiende wangen staat ze naast zijn bed. Ze ziet eruit als een blije doos. Wat wil je? Reikhalzend kijkt ze uit naar het moment dat de wereld weer aan hun voeten ligt, en zijn nooit meer sokken van hem zal hoeven wassen.

Concreet

Er is een wonder geschied: er is een verhaal van me gepubliceerd in het e-magazine Vamp en Held. Ga dat zien, ga dat zien!
Mijn verhaal (plus dat van anderen) is niet leesbaar op genoemde site, maar het e-magazine is wel te koop in de Appstore en Google Play Store voor het luttele bedrag van € 1.79  Voor jullie is het gratis.
Handtekeningen na de uitzending 😎 

Regendruppels roffelen op het dak. Zo hard, dat Gerard de autoradio maar een tikkeltje harder zet.
Het verkeer op de Immobilisatieweg staat vast. Zelfs als het stoplicht op groen springt, zit er geen beweging in. Kudfile, mompelt Gerard in zichzelf, en maakt een mentale notitie dat je dat woord niet met een d maar met een t schrijft. Zijn collega’s vinden zijn dyslexie iets te vermakelijk naar zijn zin.
De reclame van “Liever Kips leverworst” komt voorbij.
Zijn gezicht wordt onmiddellijk zachter als hij aan zijn twee boefjes denkt. Zij eten graag leverworst. Hij glimlacht naar hun foto’s op het dashboard. Hij zou zijn leven voor hen geven. En dat van zijn vrouw Cecile erbij.

Peinzend trommelt hij met zijn vingers op het stuur. Waar laat hij zijn vrouw als ze dood is? Die vraag knaagt al weken aan hem. Moord verjaart nooit, maar als de politie geen lijk vindt, heeft ze in ieder geval weinig concreets om mee te beginnen. In gedachten heeft hij de perfecte moord uitgewerkt. Met de hulp van zijn broer, geld, en een antwoord op die laatste vraag, kan hij het draaiboek in de praktijk brengen.
De avond dat Cecile hem had opgebiecht dat ze verliefd was geworden op een ander, was hij onbeweeglijk blijven staan. Waarom had hij niets van haar veranderende gevoelens gemerkt? Waarom wilde ze niet scheiden? Zijn hersens konden het niet verwerken.

Zij had hem een handje geholpen. In haar functie van beginnend bedrijfsjurist past geen homoseksueel plaatje, en zij moet zich overal al twee keer bewijzen: omdat ze vrouw is én omdat ze zwart is.
“Als je je mond voorbij praat,’ had ze gedreigd, “zal je nooit meer je jongens zien.” Ze meent er nog steeds ieder woord van. Hij houdt zich in om te voorkomen dat zij een convenant opstelt; de grootstedelijke vrouw met haar wereldbaan.
“Wat doen we met de bouw van ons tweede huis?” had hij haar later gevraagd. Met een schouderophalen had ze geantwoord: “Gewoon door laten gaan. Voor de buitenwereld houden we immers de schijn van een goed huwelijk op. In ieder geval tot ik compagnon ben geworden, en steviger in mijn schoenen sta.”

Ze dacht alleen maar in zichzelf, en geen moment aan hun kinderen, dacht hij wrang. Nog een geruststelling dat de bouw pas in de eerste fase verkeert. Na haar verdwijning wringt hij zich wel onder de koop uit en gaat hij doen waar hij goed in is: in stil water diep gronden.
Hij kijkt nog steeds graag naar zijn vrouw, dat is het schrijnende. De zijdeglans van haar huid; haar ronde, vrouwelijke vormen; haar amandelvormige ogen in haar regelmatige gelaat… In zijn boefjes ziet hij haar schoonheid terug. Als de moord snel gebeurt, kan hij tegenover hen het spel meespelen dat hij tot op het laatst veel van hun moeder hield.

Eerst was hij nog blij dat hij in haar nabijheid kon blijven, tot het tot hem doordrong dat dat een onmogelijke opgave blijkt. Wel de menukaart bestuderen, maar niets mogen bestellen. Toen hij dat tegen Cecile had gezegd, had ze snibbig geantwoord: “Hoe denk je dat het voor Jeanet is?”
Hij had de warmte gehoord waarmee ze de naam had uitgesproken; dezelfde warmte waarmee ze voorheen die van hem had gezegd.
“Jeanet moet mij delen met jou,” had ze eraan toegevoegd. “Met een mán.”

Er was een primitieve woede in hem opgelaaid waarvan hij niet wist dat hij die bezat. Vrij snel daarna had hij de moord beraamd. Het zal op een vrijdagavond gebeuren. Als Cecile thuiskomt van haar wekelijkse borrel met collega’s, zal hij haar haar favoriete toetje serveren. De suikerexplosie zal de smaak van zijn slaappillen die hij erdoor heeft gemengd, maskeren. Nog wat pillen door haar drankje, en haar alcoholbehoefte zal de rest doen.

Zijn blik dwaalt af naar buiten. Ondanks de regen werken de bouwvakkers gewoon door aan het nieuwe gemeentehuis. Afwezig laat Gerard zijn ogen langs het informatiebord glijden: “Van der Houwen, reusachtig in bouwen…”
Achter hem wordt getoeterd. Er zit beweging in het verkeer voor hem. Gerard schakelt, zijn blik nog op het bord; een verbaasde frons op zijn voorhoofd. Hij geeft een dot gas en rijdt door rood. Op datzelfde moment ziet hij een flits, maar die kan pret niet bederven.  Integendeel. Zijn mondhoeken raken van plezier bijna zijn oorlellen als hij aan de tweede regel van het bord denkt: “Van Voormolen, uw partner in beton.”

De naaktloper

Plato’s schrijfuitdaging WE-300 voor de maand januari met als thema: waarnemen. Het woord mag niet in de tekst gebruikt worden.

Hildes hersenen willen het ontkennen, maar haar ogen zien het goed: voor haar loopt een naakte man. De man heeft niets anders bij zich dan zichzelf. Verward vraagt ze zich af of ze een nudistenbordje heeft gemist, maar ze loopt op een openbaar fietspad waar onmogelijk naakt gerecreeerd zal mogen worden.
Hilde krijgt er een onrustig gevoel van.

Er komt een specht aanvliegen. Zijn rode veren weerkaatsen een zonnestraal waardoor de vogel  opvlamt tegen de donkere achtergrond. Hij roffelt tegen een berk en verdwijnt door een gat naar binnen. Even is Hilde oprecht afgeleid. Dan herinnert ze zich de blote kerel weer en is de betovering van zojuist verbroken.

De afstand tussen haar en de man wordt kleiner.

Wat mankeert kerels om hun geslacht in het openbaar te vertonen? Zij heeft nog nooit gehoord dat vrouwen in evakostuum een dergelijke opwinding nastreven.
Hilde kijkt recht voor zich uit, de blik iets omhoog gericht. Het laatste wat ze wil is de indruk wekken dat ze naar zijn hamer en klokkenspel kijkt. Ze voelt zich steeds ongemakkelijker en bozer worden: hij loopt naakt en zij schaamt zich. ‘Smerige potloodventer,’ foetert ze nijdig voor zich uit.

De man komt steeds dichterbij. Nog even en dan zullen ze elkaar passeren.
Hilde weerstaat de aanvechting haar handen voor haar ogen te slaan. Eigenlijk zou ze iets tegen hem moeten zeggen waardoor hij even van zijn stuk is gebracht. Niet iets grofs, maar iets wat hem een licht gevoel van verwarring geeft.
Ze krijgt een inval, rommelt in haar tas tot ze vindt wat ze zoekt, en pakt het haastig in haar hand.

‘Goedendag, mevrouw.’
Welja, de ontklede aap wil nog beleefd zijn ook!
‘Dag meneer,’ zegt ze terug. Ze kijkt hem recht in het gezicht.
‘Heeft u misschien een vuurtje voor me?’

De nieuwe vriendin

Hoe schoon ze ook is, ze blijft een tikkeltje last houden van een lichaamsgeur.
Om dat te verdoezelen, koopt hij flesjes parfum en besprenkelt haar ermee.
‘Af en toe een beetje achter je oren doen,’ adviseert hij haar, ’wat op je polsen en… eh… je-weet-wel…daar,’ vervolgt hij met een ondeugende glimlach.
Zoals gewoonlijk reageert Chantal lauw. Ze heeft een ingetogen karakter en moeite met uiten van haar emoties. Dat vindt hij een minpuntje. Een man heeft ook weleens behoefte aan een vriendelijk woord. Daar staat tegenover dat hij geen weerwoord krijgt, en het merendeel van zijn vrienden vindt dat de minst aantrekkelijke eigenschap van een vrouw.

Wilfred heeft vaker vriendinnen gehad, maar Chantal is de gemakkelijkste. Ze heeft nooit hoofdpijn of knellende kwalen. Geen voorkeur voor een bepaalde kledingstijl. Zonder morren draagt ze wat hij uit liefde voor haar koopt: lingerie; naveltruitjes, korte rokjes, netkousen…
Elke gedachte aan haar zet hem in vuur en vlam: haar blonde haar, rode mond, haar bruine Bambi-ogen met lange wimpers, haar welgevormde billen…

Chantal heeft maar één nadeel.
Hij ziet er tegenop haar kennis te laten maken met zijn kritische moeder. Zodra zijn moeder bij een schoondochter vieze teennagels of ongepast sociaal gedrag vermoedt, staat haar gezicht zuur en afkeurend. Vandaar dat hij elke keer een uitvlucht verzint. Ook vandaag weer.
‘Wilfred, je weet hoe graag ik met haar wil kennismaken!’ roept zijn moeder ontstemd.
‘Mam, je weet toch hoe vrouwen zijn? Ze doen waar ze zelf zin in hebben. Chantal is statten met vriendinnen. Ze ziet er gewoon tegenop jou te ontmoeten. Gun haar wat tijd!’
Brommend als een overjarige koelkast doet zijn moeder er het zwijgen toe.

Hij gniffelt zodra ze vertrokken is. Chantal is helemaal niet statten; ze ligt slap en lusteloos in bed. Hij heeft gelogen tegen zijn moeder omdat hij bang was dat ze zijn bezwaren zou wegwuiven, en resoluut de slaapkamer in zou zijn gelopen om toch vooral kennis te kunnen maken met haar zoons nieuwe vriendin.
Wilfred moet er niet aan denken. Zijn moeder zou een hartverzakking gekregen hebben bij de aanblik van Chantals tepels die meedogenloos door elk bloesje priemen.

In de badkamer poetst hij zijn tanden. Persoonlijke hygiene vindt hij belangrijk.
Zachtjes sluipt hij de slaapkamer binnen naar Chantals kant van het bed. Haar hoofd ligt roerloos op het kussen. Hij sleurt haar onder de dekens vandaan, blaast haar nieuw leven in en bemint haar van ganser harte.

Kerstverhaal: een alledaags wonder

Kerst. Wat Sanne betreft niets meer dan een verzameling letters. Sinds haar ouders elk contact met haar verbroken hebben, voelt ze zich rond de “feestdagen” een emotionele dweil, en wordt ze verscheurd door een verlangen naar verzoening.
Haar laatste poging tot gezinshereniging was jaren geleden gestrand op de stoep bij haar ouders. Als een waakhond was haar moeder voor de deur gaan staan, haar armen demonstratief over elkaar geslagen en een granieten blik in de ogen.
Sanne was als bevroren geweest; niet in staat iets te zeggen. Haar hersens waren gewoonweg in staking gegaan.
Luid snuivend – alsof ze ineens heel verkouden was – had haar moeder haar vader naar binnen gedirigeerd, en was er zelf snel achter aangelopen.

Sanne was er al bang voor geweest: haar moeder is een geharnast mens. In haar aderen stroomt geen bloed maar anti-vries. Wanneer alles niet gaat zoals zij wil, kun je rekenen op scheldpartijen, tirades, kleineringen en treiterijen. De blauwe plekken op Sannes ziel zijn niet te tellen.
Alles moest perfect zijn. Dat begon al met de knutselwerkjes op de peuterspeelzaal en de hoge verwachtingen groeiden op met Sannes leven: haar kleding moest schoon blijven, haar rapporten uitmuntend, en haar vriendinnen van uitstekende komaf zijn. Toen haar vriendje niet werd goedgekeurd, kreeg Sanne de keus: uitmaken met hem of het huis uit.

Het liefst zou ze haar moeder in een kast opsluiten, wat geen kerstvriendelijke gedachte is.
Haar vader is een ander verhaal. Hij kan haar naam zeggen zoals niemand anders dat kan; hij heeft   er een speciaal toontje voor. Ook al wordt hij getiranniseerd door zijn vrouw, wanneer de prijs hoog genoeg is, zal hij een kans op hereniging niet uit de weg gaan. Als Sanne hem maar op de juiste plaats weet te raken…
Ze heeft gewoon een extraatje nodig om het ijs te breken. Iets waardoor haar vader onder de rokken van zijn overheersende vrouw vandaan durft te komen. En je weet maar nooit: wie weet zou haar moeder lichtelijk ontdooien.
Het had een tijdje geduurd, maar uiteindelijk had Sanne een goede ingeving gekregen, die bovendien nog verbazingwekkend makkelijk uit te voeren was ook. Soms heb je een wonder nodig, en vandaag gaat ze er eentje afdwingen.  

“It’s the most wonderful time of the year…” blert de autoradio.
Sanne legt ‘m het zwijgen op, en bekijkt zichzelf in de achteruitkijkspiegel. Ze ziet er uit of ze vannacht niet naar bed is geweest. Lizzy heeft heel de nacht haar peuterlongetjes uit haar lijfje gehoest, en wanneer ze niet hoestte, ging Sanne uit bed om te kijken of ze nog ademde.
Naast haar op de passagiersstoel niest haar dochter vol overgave. Geroutineerd veegt Sanne de snottebel weg met een tissue, en trekt de kerstmuts een stukje omhoog.
Het meisje had er op gestaan dat ze vanochtend haar kerstmuts wilde dragen. Het ding is alleen enkele maten te groot, en zakt telkens een stukje lager.

Sanne parkeert de auto, maakt Lizzy los uit de stoel, en hand in hand lopen ze naar het bewuste huis. De lichtjes van de kerstboom glinsteren door het raam.
‘Je weet wat je moet zeggen, hè?’ vraagt Sanne een laatste keer aan haar dochtertje.
Het meisje schudt zelfverzekerd en haar rode vlechtjes wippen op en neer.

Sanne drukt op de bel, zoekt dekking en wacht.
Eénentwintig… tweeentwintig… drieentwintig…
De deur gaat open.
Sanne houdt haar adem in en doet een schietgebedje. Heel voorzichtig gluurt ze om het hoekje.
“Dag meneer. U bent mijn opa,’ hoort ze Lizzy zeggen.
Verbaasd en lichtelijk van slag kijkt de man naar de dreumes op zijn stoep. Veel tijd om aan zijn nieuwe rol te wennen krijgt hij niet, want Lizzy snottert: ‘Hatsjoe!’
Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, diept Sannes vader een zakdoek op, zakt door zijn knieen, en veegt de snottebel van zijn kerstverse kleindochter weg.
Lizzy’s kerstmuts zakt over haar gezicht, de belletjes tinkelen vrolijk en ze giechelt van pret.
Sanne weet het zeker: haar vader wil zijn kleindochter beter leren kennen. Véél beter. Ze ziet het aan zijn ogen.
Met een gemanicuurde hand voor haar mond heeft haar moeder er al die tijd roerloos naast gestaan, haar ogen vastgezogen aan het meisje. Haar stilte is veelzeggend.Sanne zou er bijna een kerstgevoel van krijgen.