Het carillon

Schrijfuitdaging WE-300 van Plato voor mei-juni 2016 met als thema: musiceren. 

‘Kom schat, we moeten opschieten!’ jut Thijs zijn vrouw op. Hij weet dat ze een hekel heeft aan zijn muzikale uitstapjes, helemaal op haar enige vrije dag van de week. De harmonie in hun huwelijk is de laatste tijd dan ook ver te zoeken. En hij heeft nog wel zo zijn best moeten doen om vanavond als enigen de toren te mogen beklimmen.
Stiekem gooit hij een pilletje in Claudettes kopje espresso. “Houd er geen stemvork bij in de buurt,” had de verkoper hem gewaarschuwd, “want dat maakt de werking van de pil ongedaan.”

Het carillon strooit haar klanken uit over de oude binnenstad.
Claudette knippert verdwaasd met haar ogen, kijkt haar man aan als in trance en begint sneller te lopen. Haar armen voor zich uitgestrekt alsof die het eerst boven willen komen. In de haast dichter bij de muziek te zijn, loopt ze passanten schaamteloos omver.

Bij het begin van de torentrap kijkt ze haar man een tikkeltje angstig aan. Ze is altijd bang geweest voor nauwe ruimtes.
‘Niet opgeven nu, lieveling, je bent zó dichtbij,’ fluistert Thijs tegen haar.
Haar naaldhakken lopen ongemakkelijk over de ongelijke, smalle stenen.
‘Doe ze maar uit,’ adviseert hij.

Het lijkt wel of iedere gespeelde noot Claudette nog harder roept dan de vorige. Hijgend komt ze bovenaan tot stilstand.
‘Laat mij maar even,’ zegt Thijs. Ze passeren ongezien de carillonspeler en Thijs doet de deur naar de jubelende torenklokken open.
Zijn vrouw siddert en lijkt een climax nabij. Ze klautert over een houten hek, wacht een moment, werpt zich zonder aarzelen op de grootste klok en klampt zich daaraan vast.
Er klinken vijf afgrijselijke valse noten, dan wordt Claudette letterlijk opgeslokt door de klok.
Thijs glundert. Nu kan hij op zoek naar een onbespeeld muziekinstrument dat zijn leven opnieuw klank zal gaan geven.

Wassend water

Gniffelend bekijkt hij de kelder die vol water staat. Hij heeft de opmerkelijke gave van alles het positieve in te zien. Zijn vrouw en kinderen zijn al geëvacueerd, en het zal niet lang meer duren of het water zal vóór het vallen van de avond tachtig centimeter gestegen zijn. Voor hij vertrekt moet hij eerst nog een noodzakelijk klusje wegwerken om later persoonlijk leed te voorkomen. Als een blindeman neemt hij in lieslaarzen de benedenverdieping onder handen.

Met ijzeren hardnekkigheid tast hij met een bezemsteel de keukenkastjes af. Hier moet er ergens ook nog eentje liggen. Jammer dat die krengen niet ronddrijven in het water, dan hoefde hij niet zoveel moeite te doen…
Hebbes! Hij voelt hoe de steel onder zijn handen reageert, trekt ‘m omhoog uit het water, en sjort zijn vangst omhoog naar de bovenkant van de stok. Dat is nummer zes, nog één te gaan, denkt hij tevreden.
Jarenlang heeft hij zich fulltime in het zweet gewerkt om van die rotdingen verlost te raken en dankzij het overvloedige water zal hij zegevieren.

Wadend door de gang ziet hij dat de wc-pot onder water verdwenen is. Toiletrollen hebben zich volgezogen met water en klonten bijeen in een hoek, en een lege prullenbak dobbert troosteloos voort. Alsof het allemaal nog niet erg genoeg is, stinkt het hele huis naar lege viskommen.

De laatste kast krijgt hij maar met moeite open. Met zijn laars verplaatst hij bergen suiker, meel en rijst, en maakt met de lange stok roerbewegingen tot achter in de kast. Pok.…eindelijk…de laatste!
Als een trofee hangt hij de bezemsteel aan de kapstok. Zijn blijdschap komt niet helemáál van binnenuit, maar na zich jarenlang geërgerd te hebben aan die rotbeesten, is de ganse generatie compleet verzwolgen. Als ze voortaan een piep horen, is het van een deur.

Door dik en dun

Ze heeft vandaag gezeur van haar baas aangehoord, boodschappen gehaald, gekookt en de vloer gedweild.
En wat heeft haar man gedaan? Hoogstwaarschijnlijk naar half ontklede vrouwen langs de waterlijn gekeken en een appeltje geschild met zijn survivalmes.
In het huishouden doet hij niets. En maar praten, praten, praten…
‘Houd nou eens je mond, ik wil m’n boek uitlezen,’ zegt ze snibbig.
‘Jij altijd met je boeketreeksjes, ik wil ook wel eens aandacht!’
‘Boeketreeksjes…’ schampert ze. Met haar linkerhand steunt ze op de armleuning van de bank terwijl ze overeind komt. Haar hart hamert alsof het zich een weg naar buiten probeert te slaan.

Beledigende scheldwoorden over haar overgewicht doen haar niets. Zodra iemand in de buurtsuper moeilijk doet, gaat zij midden in het gangpad staan en geen hond die er nog langs kan. Nadat ze eenmaal dit voordeel van haar gewicht was gaan inzien, houdt ze zich er met haar volle 136 kilo aan vast.
Ze zal haar man verpletteren onder haar aandacht!

‘Nu je toch staat, kan je net zo goed een biertje voor me halen,’ zegt hij gevat.
Ze krijgt zin het laatste beetje lucht uit ‘m te drukken, maar in plaats daarvan doet ze wat ze meestal doet: tot twintig tellen en ‘m zijn zin geven.
Onderweg naar de keuken vraagt ze zich af wat meer inspanning zal vergen: hem heropvoeden of verticaal begraven in de tuin. Ach, ze leest te veel thrillers, dat zal het zijn!

Terwijl ze haar neus snuit in een keukenpapiertje kijkt ze uit het raam. Op het bankje in de binnentuin zit een zoenend stelletje. Hoe lang is het geleden dat zij zo verliefd was? En wat is er met haar gevoel voor humor gebeurd?
Ze gooit de tissue weg, opent een keukenkastje, pakt een pijpje en een glas, en duwt met haar kont het deurtje weer dicht. Met koud water spoelt ze het glas om. Plotseling schiet haar een passage uit haar boek te binnen: “De wijn vloeide rijkelijk maar niet in het glas.” Wat zal Sjors opkijken als ze zijn biertje over het krokodillenmerkje van zijn poloshirt giet! Eerst gniffelt ze maar al snel begint ze met haar volle gewicht te schudden van de lach.
Zomaar ineens is haar nukkige stemming verdwenen. Had ze net niet te cru gereageerd? Ze kan van tijd tot tijd zo’n bitch zijn… Hoe vaak heeft hij nou de kans om een dagje te vissen? Dat boek kan ze morgen ook wel uitlezen… Ze krijgt zin in iets gezelligs. Neuriënd loopt ze naar binnen met het bierflesje en het glas.

Sjors kijkt haar lachend aan. ‘Wat heb jij ineens een lol,’ zegt hij.
Ze grijnst en doet ‘m een voorstel: ‘Als jij straks de vaatwasser leeg ruimt, maak ik nu wat hapjes klaar. Zullen we dan samen naar een film kijken?’
Hij kijkt haar verbouwereerd aan, herstelt zich snel en reageert bewonderenswaardig lenig. ‘Tuurlijk, schat. Daar drink ik op!’
Ze is blij dat ze niet bovenop ‘m is gaan zitten.
Veranderingen beginnen bij jezelf.

Winterwarmte

Ondanks haar thermokleding en winddichte jas heeft ze het gevoel in haar nakie te staan. Haar handen zijn ijsklompen en ze overweegt serieus haar handschoenen uit te trekken om ze warm te plassen. Alleen de gedachte aan haar blote kont in de vrieskou weerhoudt haar daarvan.

Gek dat ze van buiten zo koud is want van binnen kookt ze. Niet alleen omdat ze verliefd is, maar vooral van nijd. Ze had wijzer moeten zijn. Ze is niet bepaald het mooiste meisje van de klas, maar dat gevoel had hij haar wel gegeven en vandaar dat ze vol overgave op zijn uitnodiging was ingegaan.
Thuis had ze van gekkigheid niet geweten wat ze eerst wilde doen: van blijdschap haar bed als trampoline gebruiken of haar vriendinnen bellen.

Voorlopig is hij ruim een half uur te laat. Tien minuten geleden heeft ze zichzelf al staan uitkafferen dat hij haar in de kou laat staan. Het wordt tijd naar huis te gaan, maar ze wil koppig zijn. Stel dat hij domme pech heeft: een lekke band, lege accu, file…
Ze zou het in een kroeg met de eerste de beste slampamper moeten aanpappen. Haar bloed kookt en ze moet zo ontzettend piesen. Toch maar over haar handen dan?

Van achteren hoort ze voetstappen dichterbij komen. Ze draait zich om. Het is nauwelijks vast te stellen welk mens er schuil gaat tussen de winterjas, sjaal en schaatsmuts.
Aarzelend zet ze een stap in zijn richting. Een stoeptegel heeft net een opstaand randje en om niet te vallen grijpt ze de onbekende pardoes bij de mouw van zijn jas. Het ergst denkbare gebeurt: de man kan zijn evenwicht niet bewaren, en samen vallen ze om. Ze kijkt in de ogen van haar medeglijder en gloeit van blijdschap: hij is toch op haar gevallen!

Eeuwige sneeuw

De winter is zelden zo hardnekkig geweest. Hadden ze de sneeuw eerst in centimeters geteld, weldra waren dat decimeters geworden, waarna de sneeuw hen boven het hoofd was gevallen. Het is dat ze geen koelkast hebben anders hadden ze die opengezet om de kamer te verwarmen.

Er rest hen niets dan het houten geraamte van het huis. Daarbinnen is alles opgebrand. Katinka heeft eerst de poten van het bed afgezaagd waarna de onderkant er aan moest geloven. Een voor een heeft ze de weinige boeken prijsgegeven aan het vuur van de potkachel. Gods woord deed er niet langer om over as te worden dan de lettergrepen van Tolstoi of Konsalik. Na de houten tafel en stoelen, verstookte ze hun enige wodka-vat. Het belangrijkste is dat de temperatuur van het huisje boven het vriespunt blijven, anders zijn hun uren geteld.

Aleksandrj ligt ineengedoken onder een stapel dekens. Sinds hij in de oorlog een been is verloren, is er weinig beweging in de man te krijgen; alsof hij langzaam is uitgedoofd.
Katinka probeert haar man zoveel mogelijk bij het dagelijks leven te betrekken, maar kan zelden op zijn steun rekenen.
Knorrig van de kou staart ze naar het steeds kleiner wordende vlammetje. Ieder moment kan de dooi inzetten. De wind is gedraaid en waait nu uit de goede hoek. Er zijn zelfs smalle reepjes blauw zichtbaar in de lucht en zodra de zon maar even schijnt, is het met de ergste kou gebeurd.

De warmte tussen haar en haar man is verdwenen en de honger en nietsontziende winterkou heeft er nog een schepje bovenop gedaan. Er is één laatste kans om het vuurtje levend te houden, maar hoe vraagt ze het Aleksandrj? Wat verwacht hij eigenlijk van haar? Dat ze net als hij sneu in een hoekje gaat liggen? Doodgaan ziet Katinka niet zo zitten.
Ze staat op, priemt haar wijsvinger tussen de stapel dekens tot ze een reactie hoort, en spreek op gebiedende toon: ‘Aleksandrj, wees een vent!’

Onder de dekens beweegt een bult die zichtbaar wordt als twee handen de berg dekens opzij duwen. Boven een verwilderde baard kijken de ogen van haar man haar gealarmeerd aan. Hij weet dondergoed wat er van hem verlangd wordt.
Katinka’s strenge gestalte torent boven hem uit. Haar gezicht – kouder dan het ijs buiten  – verzacht als ze beseft welk offer ze van haar man vraagt. ‘Je móet me helpen het vuurtje brandend te houden, Aleks,’ pleit ze.

Haar man kruipt onder de berg vandaan; zijn adem in stevige stoten. Ondanks de traan die over zijn stoere gezicht biggelt, kijkt hij zijn vrouw woedend aan. Dan zuigt hij zijn longen vol lucht – een dappere prestatie in de stinkende kamer – maakt de gulp van zijn broek los, vervolgens de knoop en trekt zijn broek moeizaam naar beneden. Met grote tegenzin pakt hij zijn houten been en overhandigt het aan zijn vrouw.