De kromme jongen

Drie mannen keken ongeinteresseerd naar de poursuivants van de Tour de France op het grote flatscreen. Het was het enige wat bewoog in de kroeg.
De meest linkse van het stel – tevens de dikste – sloeg het restant van zijn bier achterover en liet een boer.
De barman – een stevige man met een Jezus-tattoo op zijn linker bovenarm – liet zijn ogen van het flatscreen naar de de boerende klant dwalen.
De boer gebaarde naar zijn glas en werd op zijn wenken bediend.

Een dame liep vanuit de keuken het café in.
De boer keek met grote belangstelling naar de komkommer die ze in haar hand hield.
De vrouw pakte een mes uit een la, gaf een snee in het plastic waarin de kromme jongen verpakt was, en trok het plastic er met een geroutineerd gebaar af.
De boer duwde met zijn elleboog tegen de arm van de maat naast hem; een grijns op zijn lippen.
De dame hield de komkommer nu onder de kraan en maakte stevige veegbewegingen.
Beide mannen maakten verheerlijkte geluiden. Ze kreunden steeds harder terwijl de vrouw de groente afdroogde.
De derde man deed niet mee. Hij tuurde met slaapogen door zijn brilletje naar het tv-scherm alsof hij aanvoelde in welke stemming de vrouw verkeerde.

De bardame nam de afgedroogde komkommer in haar hand, hield ‘m bij het kromme uiteinde vast en maakte er een schietbeweging mee naar de twee mannen die haar handelingen op de voet volgden.
De derde man knikte instemmend in zichzelf: zó’n stemming dus.

Met het mes maakte de vrouw gehakt van de komkommer, en toen ze klaar was, keek ze de zojuist nog lachende mannen een voor een kort aan, draaide zich om en verdween door de klapdeuren de keuken weer in. Onduidelijk was waarom ze de komkommer niet gewoon in de keuken gesneden had.
Eén ding was wel duidelijk: geen van de mannen voelden zich geroepen het haar te vragen. Noodgedwongen zetten ze de achtervolging in op de poursuivants.

Noordsingel

Griekenland mag dan zo goed als failliet zijn, daar kon deze aantrekkelijke Griek tegenover haar niets aan doen. Sterker nog: hij had er ook last van.
Ze zaten ieder aan hun derde glaasje ouzo en ze wist waar dit op uit kon draaien. Of alleen in een taxi terug naar haar hotel, of vannacht bij hem gaan slapen. Nou ja, slapen…als daar nog tijd voor overbleef.

Ze vond hem onaards knap. Donker haar, een baard van twee dagen en ogen diepblauw als de Middellandse Zee. Hij hoefde er maar mee te knipperen en ze sprong erin. Wat maakte het ook uit? Liefde is van alle landen en leeftijden.

Hij vond het interessant dat zij in Rotterdam woonde; zijn broer woonde daar namelijk ook. Aan de Noordsingel. Kende zij die straat toevallig?
Het had niet veel gescheeld of ze was in lachen uitgebarsten. Net op tijd wist ze zichzelf in bedwang te houden.
Hij vertelde dat zijn broer in een appartement met een aantal anderen woonde, en dat kost en inwoning was geregeld. Aan een baan dacht zijn broer voorlopig niet. Zij zat in dubio of ze naar het huisnummer zou vragen.

Na het vierde glaasje hield zij het voor gezien. Tenslotte wilde ze wel bij kennis blijven bij wat ze vannacht allemaal gingen doen, want ja, uiteraard ging ze met hem mee.
De nachten met hem waren geweldig, maar na twee nachten vuurwerk waren ze beiden hard toe aan nachtrust. Smeltend van geluk was ze op zijn harige borst snurkend in slaap gevallen. Dat vond hij niet erg, zei hij.

Kon het maar eeuwig duren.
Helaas kwam haar vertrekdatum met rasse schreden in dichterbij. Dat werd huilen bij het afscheid, wist ze. Zouden ze elkaar ooit weerzien?
Hij gaf haar een brief mee voor zijn broer en een doosje met Griekse delicatessen. Ze beloofde het persoonlijk aan zijn broer te overhandigen.

Ze namen afscheid in de vertrekhal. Op de vliegtuigtrap draaide ze zich nog een laatste keer om en blies hem kushandjes toe. Toen stapte ze het vliegtuig in en zocht een plaatsje.
Ze was benieuwd of zijn broer veel op hem zou lijken. Zou hij net zulke blauwe ogen hebben?
Over drie dagen wist ze het, want dan ging ze weer aan het werk op de Noordsingel. Ze wist nu al meer van zijn broer dan
haar ex-geliefde zelf. Noordsingel 115 is namelijk het exacte adres van de penitentiaire inrichting.

De zwarte hond

Voor de zoveelste keer kijkt Roland op zijn horloge. Hij is hier veel te vroeg naar binnen gegaan. Nerveus veegt hij zijn handen droog aan zijn zakdoek. Ondanks dat de kennismaking vorige week om over naar huis te schrijven was, ziet hij toch tegen deze ontmoeting op. Diep in zijn hart weet hij waarom: hij weet nu wat hij te verliezen heeft.
Wat een heerlijke avond heeft hij met Marloes gehad! Zij heeft alles wat hij in een vrouw bewondert: ze heeft uitstraling en bruist als champagne.
Het is hem een raadsel dat zij uitgerekend hem heeft uitgekozen op de datingsite.

Hij weet zeker dat Marloes niet de goedkeuring van zijn moeder kan wegdragen.
“Je bent nog nooit dronken geweest omdat ik jou zo niet heb opgevoed. Onthoud dat goed! En behoud je kuisheid tot het altaar, mijn zoon!”
Nou, hij zou het best graag voor die tijd een keer willen proberen, denkt hij glunderend.
In gedachten hoort hij het zijn moeder zeggen: “Een meisje uit de stad? Tut-tut-tut.” Daarbij zou ze haar hoofd schudden alsof het om een zwaar vergrijp gaat.
Moet je zien waar zijn godvruchtige gedrag toe geleid heeft: een eenzame, verlegen man op een bank, een voorspelbare baan en een levensgroot gebrek aan lef. Alsof hij al met één been in het graf staat.

Eén dingetje: Marloes heeft een huisdier. Een hond.
Hoe slaat hij zich in hemelsnaam door een ontmoeting met dat beest heen?
Zij heeft al vergoelijkend gezegd: “Zorro is lief maar alleen wat onstuimig.”
Onstuimig…het zal wel weer zo’n ADHD-hond zijn: Aldoor Drentelen, Hijgen en Druk. Hij vindt honden vies. Ze likken aan alles en dan krijg jij een lebber met die tong. Hij gruwt alleen al bij het idee.

Daar is ze!
Zijn hart springt op alsof het naar buiten wil kloppen.
Ze ziet er nog oogstrelender uit dan de vorige keer…
Hij had zich voorgenomen grappig en charmant te zijn maar blijft onfortuinlijk steken in een slechte openingszin.
Marloes schijnt het niet te merken en lacht ontwapenend.
Ze bestellen wat te eten, praten honderduit en ongemerkt glijdt de avond voorbij.

Rond sluitingstijd wenkt Marloes de ober. Tegen Roland zegt ze: ‘Deze keer betaal ik want de vorige keer heb jij betaald. Voortaan doen we om en om. Vind je dat goed? Je wilt toch met me verder, hè?’
Hij is zo overdonderd door haar vraag dat hij alles tegelijk wil zeggen en er van de weeromstuit niets uit krijgt. Het enige waartoe hij in staat is, is suffig ja knikken met zijn hoofd.
‘Goed,’ zegt ze voldaan. ‘En nu gaan we samen naar mijn huis, hè?’
‘Ja, ja…voor een…eh… kop koffie,’ stamelt hij.
‘Wat jij nodig hebt, lieverd, is een flinke borrel.’ Teder omsluit ze zijn hand met de hare.
Hij is finaal van de kaart. Het gaat hem allemaal veel te snel.
Het kan hem niet snel genoeg gaan.

De volgende ochtend loopt Roland als in trance door Marloes’ tuin. Het ochtendlicht lijkt te fel te zijn voor zijn gezicht. Onwennig opent hij het tuinhek en stapt naar buiten. Met een grote hond en een enorme kater.

Rook

Hoe erg zijn vrouw het ook vond, hij hield stug vol en rookte iedere dag een sigaar. Buiten op het stoepje. Oók als het regende, want zijn rokertje was zijn laatst overgebleven lolletje. Zijn huwelijk was een onpersoonlijke, koude toestand.
Oh, wat zou hij graag weer eens willen gloeien als het puntje van zijn sigaar!

In het begin had hij de overgebleven stompjes tussen de beplanting gepiekt.
Dat  was voordat zij hem sommeerde ze stuk voor stuk op te rapen, en hem vervolgens een veger en blik in zijn handen duwde om de as op te ruimen.
Zijn opmerking dat de wind het sneller deed, maakte op haar geen enkele indruk. Ze stond erop.
Niet op de as helaas.

Ze waren 47 jaar getrouwd en dan doe je iemand niet zo snel meer weg, maar soms, als zij weer aan het tieren was dat zijn kleren naar de rook stonken, en hij aan het dagdromen sloeg met een lekkere bolknakker in zijn mond…
Hij zou beginnen met een barbecue voor de hele buurt, en daarna oliebollen gaan bakken en gourmetten binnen in huis. Van de lucht zou hij nog dágenlang plezier hebben.
Een vrouw kan ook té schoon zijn; er zijn belangrijker dingen in het leven dan een gestroomlijnd huishouden. Hij snoof verachtelijk.

Het was een sober, maar mooi afscheid geweest.
In plaats van een plak cake bij de koffie had hij tevergeefs gepleit voor een stukje rookworst, en was hij uiteindelijk akkoord gegaan met een bitterkoekje.
Voordat hij de auto instapte, keek hij eens op zijn gemak omhoog: zie de schoorsteen eens roken!
Ze hadden het nooit over haar laatste wens gehad, maar hij wist zeker dat zij het met zijn keuze niet eens zou zijn geweest. Hij moest zich beheersen om niet te grijnzen als een aap. 

Lief mallootje

Hoe vier je het leven? Hij is het kwijt.
Hij ziet de schuchtere bloemblaadjes in het voorjaar niet, noch hoort hij de zingende merels.
‘U heeft wel gevoel,’ zegt een therapeut die hij bezoekt, ‘maar u kunt er niet goed bij. Waar bent u het verloren?’

Op de begrafenis van zijn vrouw.
Die ochtend was hij met een gebroken hart wakker geworden: in elke hand lag een helft. Sindsdien voelt hij zich als de kamerplanten in het raamkozijn. Door de aandacht van zijn vrouw hadden ze gebloeid; na haar overlijden zijn ze verschrompeld.

‘U moet vaker leuke dingen doen,’ adviseert de zielendokter. Dat is nou juist de pest: hij vindt niets leuk. Zelfs geen klein beetje. Niets voelen vindt hij trouwens fijner dan verdriet hebben.

Op een koude voorjaarsdag waarschuwt het KNMI voor een zware storm.
Hij moet er bijna om lachen; om over zijn gevoelstemperatuur maar te zwijgen. Hij trekt zijn jas en laarzen aan en loopt naar het strand. Daar laat hij zich achterover vallen in de woedende adem van de wind, net zolang tot het woeste water hem op de hielen zit. Tranen rollen over zijn wang. Hij likt ze op, ze zijn zout. Of is het de zee die hij proeft? Hij zal zich laten verzwelgen door het kolkende water. Niets doet er meer toe.

Plots hoort hij een stem: ‘Lief mallootje van me.’
Hij schrikt ervan. Het is haar stem! Hij kijkt, maar ziet haar nergens.
‘Mijn hart klopt nog steeds voor jou,’ praat ze verder. ‘Ik wacht op je aan de overkant. Maar tot jouw tijd gekomen is, moet je iets voor me doen: zoek de liefde in je leven.’
‘Ik wil geen andere vrouw!’ Hij buldert het; bang dat ze hem anders niet kan horen.
‘Jouw liefde voor mij, die eens je hart ontstoken heeft, moet sterk genoeg zijn om de liefde terug te vinden in jezelf.’

Binnenin hem woedt een storm.
Steeds sneller lopen zijn voeten over het lege trottoir. Zijn handen voelen als bevroren. Met moeite krijgt hij de huissleutel in het slot.
Binnen neemt hij niet de moeite zijn laarzen en jas uit te trekken, en loopt direct naar zijn kant van het tweepersoonsbed. Hij heeft honger naar haar woorden en haar handschrift. In een la vindt hij wat hij zoekt: een stapel verkleurde liefdesbrieven, bijeengehouden door een henneptouwtje.

Hij herleest ze en piekert zich suf: hoe kan hij nou net zoveel van zichzelf houden als van haar?
Hij kan er niet van slapen, maar deze keer is het niet de leegte die hem wakker houdt, maar zijn hersenen die een oplossing proberen te vinden.
Langzaam voelt hij zich wegzakken, maar nog net op het randje van waken en slapen, schiet hem iets te binnen wat zijn ontmoeting met haar en haar advies voor altijd markeert. Zo simpel en eenvoudig, maar zo doeltreffend. Voor altijd.
Morgen zal hij hun beide namen zijn arm laten graveren.
Als een einde maar ook als een voorzichtig begin.