Muzikale liefde

Het leven is een reeks toevalligheden en dit is er een van.
In 1978 had een collega van een oom kaartjes voor een concert van David Bowie. Zelf kon hij die avond niet. Of mijn oom de kaartjes wilde hebben?

Zo toog ik op mijn zestiende met mijn favoriete nicht Sterretje naar Ahoy. Van opwinding werd ik draaierig in mijn maag. Van de beste zanger had ik nog nooit gehoord, maar dat vond ik een detail.
Eenmaal binnen, zittend op de tribune, verstarde ik ter plekke. Als keurig stadskind had ik nimmer zoveel vreemdsoortige types bij elkaar gezien: mensen met hanenkammen, fietskettingen, tatoeages en in leren pakken.

Ik liet me onderdompelen in wat komen ging en het gevolg was verpletterend: het was liefde op het eerste gehoor.
Wel bleek ik een totale beginneling.
‘Wat is dat voor apparaat?’ vroeg ik aan Ster. Het geluid dat Bowie uit een kastje voortbracht leek op dat van een trein.
‘Dat is een synthesizer,’ legde ze uit, ‘daar kan hij elk geluid uithalen wat-ie wil, van een stoomlocomotief tot een fluitketel.’
Ik mompelde instemmend.
Daarna vertelde ze dat onze zanger een glazen oog heeft. Overgehouden aan een vechtpartij op school. Ik slikte alles voor zoete koek.

Na het concert was ik voor eeuwig fan. Ik kocht zijn vinyl en hing posters van hem boven m’n bed. Mijn moeder dreef ik tot wanhoop door zijn naam met balpen op m’n spijkerbroeken te schrijven.
Op school liep ik uit de pas met zijn buttons op mijn jas, want de groepsstandaard was  “Grease. ”

Bowie stapte door de jaren heen als een kameleon van de ene muziekstijl over op de andere. Ik ging er gewillig in mee, al heb ik voorkeur voor zijn oude werk. Zijn stem raakt de randjes van mijn ziel en ik herken ‘m uit tienduizenden.
Ik ben naar veel concerten geweest, maar heb nooit overwogen flauw te vallen of een slipje naar z’n hoofd te gooien.

Voor ik Joris leerde kennen, had ik een vriendje dat een pesthekel aan Bowie had. Ik denk dat-ie nu nog nachtmerries krijgt als hij een nummer van ‘m  op de radio hoort.

Joris heeft Bowie gewoon geadopteerd. Toen hij in de krant las dat Bowie in Nijmegen zou optreden, stelde hij voor er een uitje van te maken. Lief is nooit hartstochtelijk fan geworden maar zingt de meeste teksten luidkeels mee. Zelfs Roos is besmet. Al vindt ze dat ik de enige ben met “zo’n achterlijke ringtone op mijn mobiel.” En dat is nou precies de bedoeling …

Wat was jouw eerste (pop)concert? 

Natte hond

Het nadeel van een hond is dat-ie naar natte hond kan ruiken.
Mij zal het intussen worst zijn.
Maar dan Man.
‘Ze stinkt als ik zo doe,’ zegt hij, en bij “zo” houdt hij zijn neus vlak boven Rosa en snift.
‘Dan moet je niet zo doen,’ zeg ik. ‘Als jij thuiskomt uit je werk en je schoenen uittrekt, ruik ik toch ook niet aan je voeten?’
‘Nee, pap!’ doet Roos een duit in het zakje. ‘En je hoeft ook nooit te vragen of jij naar de wc geweest bent, want dan liggen de muggen dood op de vloer.’
‘Is het weer de jongen tegen de meisjes?’ fulmineert Joris een tikkeltje beledigd. ‘We kunnen Rosa toch wassen?’
‘Dat is niet goed voor de natuurlijke vetlaag van de huid,’ zeg ik.
‘Wel voor mijn neus,’ houdt Joris stand, ‘en daarom zijn er hondenshampoos.’

Iets zegt me dat ik deze strijd ga verliezen, maar ik geef het nog niet op.
‘Oké. Stel: we wassen Rosa vandaag. Morgen sjeest ze weer met volle kracht door de regenplassen, en ruikt ze weer hetzelfde: naar natte hond. Wen er nou maar aan!’

Zwijgend trekt Joris het plaatselijke suffertje naar zich toe. Op zijn gezicht verschijnt een grote grijns. ‘Dit is het!’ zegt hij. Met zijn wijsvinger zwaait hij triomfantelijk naar mij en hardop leest hij de aankondiging voor. We zijn meteen óm.

Die zaterdag is het bitter koud. Het waait en het regent, maar dat kan Roos er niet van weerhouden in bikini te verschijnen. Rillend spring ze het water in.
Nu Rosa nog. Bellenblazen aan de slootkant is één ding, in het zwembad springen een ander. Met zoete woordjes verleidt Roos haar het bad in.
‘Ze kan zwemmen!’ roept ze trots naar de waterkant.
Joris fotografeert als een bezetene.
Na een half uur, en na het in ontvangst nemen van een heuse Oorkonde baas-hond-zwemmen,” wordt de stop uit het buitenbad getrokken.

Weer thuis, opgedroogd en wel, ruikt Rosa he-le-maal nergens naar!
Ik check teletekst: voor de hele komende week worden buien opgegeven. Jammer, hè?

Circus

Voor het eerst sinds mijn heugenis streek er in ons dorp gisteren een circus neer.
Met een verkreukeld slaaphoofd hield ik bij het uitlaten van Rosa het plaatsen van de tent, caravans en dierverblijven in de gaten.
Ik vraag me altijd af wat er werkelijk schuilgaat achter de mannen met spierballen en honkbalpetjes, en de hoogblonde vrouwen van eind veertig die in petticoats de dubbele flikflak op een galopperend paard maken alsof slijtageverschijnselen aan hen voorbijgaan.
Mijn eerste impuls was dan ook te blijven staan tot het hele circus overeind stond maar de wind schuurde te veel tegen mijn wangen.
Ik nam me voor ’s middags terug te komen om persoonlijk kennis maken met een paar olifanten die ergens achter een dun draadje groenvoer zouden staan vreten. Met een beetje geluk geflankeerd door een stel spugende lama’s. Wat spektakel in het leven is altijd goed voor een mens.

Voor het gemak had ik buiten de nieuwe wet gerekend.
Met ingang van 15 september (gisteren, wat een toeval!) is er een optreedverbod van wilde dieren in Nederland. Ook het vervoer ten behoeve van optredens is verboden.

Nou had ik al regelmatig mijn bedenkingen over circussen. De kooien van tijgers zijn ijsberend klein en de penetrante lucht van pis eeuwig aanwezig.
Olifanten treffen het beter. Ze zijn toegankelijker in de omgang en zullen zich door trainingen en optredens minder snel vervelen dan soortgenoten in een dierentuin.

Toch had het optreden van de tijgers wel wat.
Je hoorde en rook ze fantastisch en ook de vraag of ze al dan niet zouden ontsnappen hield de gemoederen flink bezig. Er zat steevast een tijger tussen die niet deed wat de dompteur wilde, en dan dacht je: hoort dit bij de act of gaan we straks echt iets beleven?

De nieuwe wetgeving zal een totale omslag in de circuswereld zijn maar ik sta voorop als het om dierenwelzijn gaat. Als de verzorging van de uitgeprocedeerde circusdieren maar wel voorop staat.
Mij lijkt een optreden van varkens amusant. Dat zijn heel intelligente beesten. En zodra ze klaar zijn met hun optreden kunnen ze lekker naar buiten en door de modder rollen.
Geef toe: waar heb je dat de afgelopen decennia in Nederland nog kunnen zien?

Dementors

Wat me bij de zelfmoord van Joost Zwagerman raakte, was dat niemand – op een enkele uitzondering na – wist dat hij depressief was.

Zijn alle depressieve mensen zo, vroeg ik me af.
Ik kan natuurlijk alleen mezelf als voorbeeld nemen. Wat je ziet is doorgaans wat je krijgt. Ben ik boos – wat zelden voorkomt – of blij dan kan je dat humeur van m’n gezicht schrapen.
Gaat het een paar dagen minder dan kan ik mezelf nog motiveren. Het is een kwestie van afleiding zoeken, mezelf een schop onder mijn kont geven en muziek opzetten. Vooral dat laatste werkt: voor ik het weet, neurie of zing ik mee.
Slaat de depressie op volle kracht toe, dan trek ik me als een slak bij droog weer terug in mijn huisje. Heb ik geen behoefte aan contact en laat de telefoon voor wat-ie is. Spreek ik onverwacht een bekende, dan negeer ik elke vraag in de richting van: hoe gaat het? De krant en het journaal sla ik over. Noem het struisvogelpolitiek, ik noem het kiezen voor mezelf.

Wanneer Roos slecht in haar vel zit, zeg ik: ‘Als je mag lachen, mag je ook huilen.’ Uiteraard zijn adviezen altijd voor een ander want met mijn eigen verdriet weet ik geen raad. Het zal wel te maken hebben met dat ik elke situatie in de hand wil hebben; vooral mezelf.

Je hebt depressieve mensen die heel de dag hun bed niet uitkomen. Dat heb ik nooit gehad. Sport was mijn uitlaatklep. Zes dagen per week stapte ik op m’n racefiets of trok m’n hardloopschoenen aan. Zondag was een rustdag en wandelde ik met Man en Kind tien kilometer. Door mijn chronische vermoeidheid loop ik vast. Het is een vieze cirkel.

Depressiviteit is geen kwestie van flink zijn en je schouders eronder zetten. Dat gaat ook moeilijk als je het gevoel hebt dat je met een rugzak vol stenen tegen een berghelling oploopt terwijl Dementors het leven uit je wegzuigen.
En chronisch ziek zijn is zwaar, want het vraagt om chronisch optimisme.

Slechts ter uitzondering wil ik erover praten. Ik zie er het nut niet van in want over depressief zijn valt niets nieuws te vertellen.
Je moet zelf de dag zien door te komen; je eigen lichtpuntjes zoeken.
Het zijn kleine dingen: een kaartje (of cadeautje) per post of opstaan met een wijsje in je hoofd. Soms bel ik m’n  vriendin die aan een half woord genoeg heeft omdat de klank van mijn stem boekdelen spreekt.

Hoe erg ik het ook vind voor de nabestaanden van Joost Zwagerman, ik kan zijn beslissing begrijpen. Soms is het leven angstaanjagender dan de dood.

Niki Lauda

Ik rijd in een auto van 65.000.
Op de teller.
Ze is blauw, heeft geen spatje roest en is altijd gretig te vertrekken. Op een enkel incidentje na is ze zo betrouwbaar als een hond. Wanneer ik de achterbank neerklap, past mijn racefiets achterin. Een airco heb ik niet nodig want alle ramen kunnen open. Per jaar komt er ongeveer 10 duizend kilometers bij, dus ze kan nog decennia mee.
Geen centje pijn.
Op één dingetje na.

Ik rijd graag op de snelweg (met uitzondering van de stukken waar je maar 80 km/uur mag.) Mijn auto rijdt alleen niet graag harder dan 120 km per uur te. Dan begint ze lawaai te maken en het stuur te trillen. Jammer, want ik houd van gassen. Lief noemt me dan ook Niki Lauda. Nee, met mij loopt het beter af dan met hem…

De rit van mijn leven had ik vijf jaar geleden vanuit de Ardennen.
Joris had in de vakantie een slippertje gemaakt, zijn voet gebroken en moest in het gips.
Hij zuchtte diep maar kon niets anders verzinnen dan dat ik in zijn auto naar huis zou rijden.
Op de terugweg zat hij met knikkende knieën naast me. Hij mocht geen commentaar leveren, want dat kon-ie op de trekhaak gaan zitten.

De fietsendrager zat achterop de auto en het waaide hard. Zoevend reden we heuveltje op en heuveltje af en raasden met 140 km/uur over de snelweg. Ik trapte het gas nog een beetje verder in.
‘Wanneer stijgen we op?’ vroeg Lief met een hoog stemmetje.
In Antwerpen bemoeide hij zich één keer met de navigatie en prompt reden we verkeerd.

Dit jaar wilde ik Lief een slipcursus als verjaardagscadeau geven. Gewoon, voor de leut. En dan zou ik voor de gezelligheid meegaan. Hij vond het maar een vreemde geste. Ik heb nog geprobeerd Roos over te halen, maar zij vindt het eng. Onbegrijpelijk…

Dit voorjaar zat er een plastic kaartje onder mijn ruitenwisser: of ik –  wanneer ik mijn auto wil verkopen –  eerst contact met ondergetekende wil opnemen. Meteen het kaartje in stukken geknipt. Wat denkt-ie wel niet? Ik rijd straks in een klassieker! Hoeveel mensen kunnen dat nou zeggen?