Straatgevecht

‘Ben jij nog steeds bij dezelfde man?’
Ik vind het zo’n absurde vraag dat ik peins of ik ‘m wel goed verstaan heb.
De vrouw echter herhaalt de vraag.
Ik ben vandaag in een jolige bui, dus houd ik het vriendelijk. Besefte ze het maar.
‘Ja hoor,’ zeg ik ‘en ook nog met plezier.’
‘Geen klachten over je man?’ informeert ze vrijpostig.
‘Als ik klachten heb over m’n man zeg ik het tegen hem en niet tegen jou.’
Dat moet de vrouw even laten bezinken.

Ik ken haar vaag van gezicht van sporten na de zwangerschap. Ze kreunde meer dan dat ze bewoog. Toen al had ze een borstenpartij, een maag, buik en professioneel vet haar en in die situatie is geen verandering gekomen.
Hoe ze heette ben ik vergeten.

‘Ben jij nog bij je man?’ aap ik haar na.
Ze maakt een snurkend geluid. ‘Ikke niet,’ zegt ze. Met haar hand maakt ze een wegwerpgebaar. ‘Hij was schoonmaker…van plan zijn eigen schoonmaakbedrijf te beginnen…huh! Verder dan de gedachte is het nooit gekomen.’
‘Had je hem geen handje kunnen helpen?’
Ze negeert mijn vraag en schalt onverstoorbaar: ‘Mijn tweede man was boekhouder. Dát verdiende goed!’ Even glimmen haar ogen, dan: ‘Maar hij was dodelijk saai. De vriend die ik nu heb is leuk…maar ja…hij heeft vier kinderen. En ik haat kinderen,’ zegt ze vol overgave. In één adem vervolgt ze: ‘Hoe jij het uithoudt met één man, is me een raadsel. Verandering van spijs doet eten. Jij hebt vast nog keus,’ knipoogt ze.
‘Mijn man heeft meer pit in één teen dan die drie kerels van jou bij elkaar. En ik ben veel kieskeuriger dan jij,’ kaats ik.
Ze is verbluft door deze onverwachte wending en valt stil.
‘Ben je altijd zo brutaal of alleen vandaag?’ informeer ik.
‘Ik hoor wel vaker dat ik brutaal ben, ja,’ zegt ze aarzelend. Ineens verandert ze van onderwerp en vraagt: ‘Jouw dochter…die woont toch nog thuis?’
Ik knik stilzwijgend. Hoe komt zij aan die wijsheid?
‘Je moet haar loslaten!’ roept ze fel.
Ik ben in de stemming haar keihard om de oren te slaan. Of minstens luidkeels foei! te roepen, zoals bij Rosa. Maar om mijn goede bui te bederven is meer nodig.
Koeltjes zeg ik: ‘Moeten doe ik alleen op de wc.’
Aan de vrouws ogen zie ik dat het muntje niet valt.
Ik verbeeld me dat mijn ogen de lopen van een kanon zijn en schiet.
Het is een voltreffer. IJlings maakt ze zich uit de voeten.

Depressie

Mijn vorige blog heb ik in een impuls geschreven.
Het heeft goed uitgepakt: velen herkenden zich in mijn verhaal over depressie, slapeloosheid of een opname in de GGZ.

Ik heb geen trauma aan mijn opname overgehouden. Ik koester ook geen wrok dat de behandelaars meer gebroken dan gelijmd hebben. Dat vond ik te veel eer voor ze.
Thuis heb ik veel van me af kunnen schrijven. Het frappante is dat er meer vrolijke dan sombere verhalen tussen zitten.

Van mezelf moest ik vijf positieve redenen verzinnen. Dan pas mocht ik het van mezelf loslaten. Het heeft een tijd geduurd maar ik heb ze gevonden.

De belangrijkste was dat meerdere psychiaters mij op de gesloten-afdeling wilden plaatsen. Ik weigerde en hield mijn poot stijf. Ik dacht altijd dat mijn dwarse gedrag een slechte eigenschap was, maar het bleek mijn redding te zijn.

Mijn geluk was ook dat mijn familie in een cirkel om me heen stond zodat ik niet kon vallen.

Ik trof een sympathieke neuroloog en heb in het ziekenhuis meerdere slaaponderzoeken gehad. Compleet met kabels, toeters en zuignappen. De uitkomst was dat ik zo goed als geen REM-slaap heb en een tekort daaraan staat gelijk met het hebben van een depressie. Dat, plus nog een hevige PMS vond ze eigenlijk teveel voor één mens. Haar erkenning heeft me goedgedaan.

Ik herinner me een interview met wijlen Prins Claus. Op de vraag van de journalist of hij niet liever de aard van zijn ziekte en behandeling had stil gehouden, antwoordde hij: “Nee! Dat zou ik een belediging vinden voor alle landgenoten die net als ik een depressie hebben.”

Mijn opname heb ik nooit verstopt. Zonder je verleden te kennen, kun je niet in het heden leven. Ik kijk alleen liever vooruit; daar ligt de toekomst en die begint nu.
Dat ik er niet eerder over heb geschreven, komt gewoon omdat vrolijke verhalen me beter liggen. Aldoor floept mijn humor omhoog.

Er bestaat veel onbegrip over depressie. Zelf snap ik er ook niet altijd alles van.
Eén ding weet ik zeker: zonder tegenslag ontdek je je eigen kracht niet. Al zou de tegenslag best een onsje minder mogen zijn…

Ik ben overrompeld door jullie hartverwarmende reacties, tips, aanmoedigingen en goede wensen. Heel erg bedankt voor jullie reacties op mijn blog of via mijn mail. Ik koester ze!

Drie weken zonder slaap

In 2005 adviseerde de huisarts me over te stappen op een moderner antidepressiva. Omdat zij niet wist hoe ik de medicijnen het snelst kon af- en opbouwen, verwees ze me naar een psychiater.
De bijwerking van het stoppen van mijn oude middel was slapeloosheid, wat helaas toentertijd onbekend was.

In bed hield ik stug vol met ontspannings- en ademhalingsoefeningen. Ik voelde me na verloop van tijd wegzakken maar telkens kreeg mijn lichaam een schok en was ik weer klaar wakker. Inslapen lukte niet. Ook niet na het innemen van steeds zwaardere slaappillen.
De psychiater ging op vakantie en zei: “Ik weet het ook niet meer. Stop maar met alles.”

Heel gek, mijn hersenen waren murw maar mijn lijf ging gewoon door: het kookte, werkte, was leesmoeder, ging hardlopen… Op een gegeven moment stortte het natuurlijk in.
Mijn ouders deden alles voor me, maar ik was nog te moe om te eten.
De huisarts toonde geen enkel initiatief, dus moest ik zelf tot actie overgaan. Na drie slapeloze weken belde ik midden in de nacht over mijn toeren de huisartsenpost.
De volgende dag liet ik me opnemen in de GGZ. Het was het een-na-laatste wat ik wilde.

Ik wist niet wat me overkwam.
Mensen in isoleercellen schreeuwden als wilde dieren.
Drie mensen pleegden zelfmoord.
De verpleging ervoer de aanwezigheid van patiënten als storend.
Paracetamol werd me geweigerd.
“Maar dan moet ik overgeven, want mijn hoofdpijn wordt in de loop van de dag erger,” zei ik.
Daar hadden zij toch geen last van?
Na drie dagen spugen, wist ik de oplossing: Lief nam paracetamol voor me mee, en ik verstopte de strip achter de voorraaddozen koffie en thee in de bovenste kastjes van de bezoekersruimte. Kon ik ze wel eten zonder ze in mijn bezit te hebben.

Ik moest stapels psychologische testen invullen. Er kwam niets uit. De psychologen vonden me een raadsel. Ik voldeed niet aan de norm van een depressieve, want ik verzorgde mezelf. De zinnen die ik in een test had moeten aanvullen tot verhaaltjes, vonden ze komisch. Boven alles vonden ze dat ik verkeerd bezig was, want met mijn fleurige kleding en gevoel voor humor ontkende ik mijn depressie. Ik heb nog nooit zoveel onzin bij elkaar gehoord.

Er was ook goed nieuws:
Ik kwam er tot rust, kreeg mijn oude antidepressiva en kon na verloop van tijd weer slapen, al zijn de schokken nooit meer weggegaan.
Familie nam schone kleren, fruit, chocola, drop en gevulde koeken voor me mee.
Ik kreeg zákken post.
Het contact met de meeste patiënten – uit alle lagen van de bevolking, want depressie discrimineert niet –  was vriendschap op het eerste gezicht. Ik heb met ze gehuild en gelachen.
Deel 5 van Harry Potter kwam uit in het Engels.
Mijn vader bewaarde alle krantenartikelen van de Tour-de-France voor me.

Het moeilijkst was Roosje-in-de-knop achterlaten. Ze werd opgevangen door opa en de oma’s. Verwend met lekkers en aandacht. Lief ging korter werken en met Roos naar de manege, zwemles en dansles.

Bij mijn ontslag – na zeven weken- wist de verpleging nog steeds mijn naam niet. “Mevrouw…eh…Dingetje…ik kan even niet op uw naam komen.”
De GGZ aldaar heette de “Fleurie-stichting.” Zelfs na tien jaar weet ik nog niet wat daar nou zo fleurig was…

Kut

De maanden juli en augustus waren kut. Ik weet dat het geen net woord is, maar het is toevallig wel mijn privéplek, en ik ken geen woord dat de lading beter dekt.
Klazien uut Zalk – de homeopaat die me behandelt tegen slapeloosheid -stuurde me korrels om mijn chronische vermoeidheid aan te pakken. ‘Eerst wordt het erger,’ waarschuwde ze me nog.
‘Wie niet waagt, die niet wint,’ was mijn reactie.

Hoeveel moeheid kan een mens doorstaan? Ik kon alleen nog maar zitten op de bank. Normaal klim ik bij tegenslag in de pen óf in de gordijnen, maar zelfs daar had ik de energie niet voor.
Een ander middel was hetzelfde laken een pak. Als klap op de vuurpijl hielp mijn slaapkorrel kali-c niet meer. Waarom? Wist Klazien het maar.
We hadden een goed gesprek. Ze stuurde een nieuw middel op waarvan ik helaas nóg slechter ging slapen.
Slapeloosheid: je ergste vijand. Je stort in voor je het weet, opkrabbelen duurt een stuk langer. Deprimerende redeneringen lagen op de loer; ik zag het nut niet meer in van de pensioengerechtigde leeftijd halen. Ik had het liefst een paar weken van de radar willen verdwijnen. Maar opgeven? My ass! 

Ik kan je verklappen: de stemming zat er goed in. Ondanks dat ik me een oude jas aan een kapstok voelde, de sex-appeal van een haringkar bezat, en de neiging had bij elke opmerking van een huisgenoot mijn lip op te trekken en te grommen, hield Joris dagelijks hetzelfde gelijkmatige humeur. Hij werd niet boos, maar zei trots – alsof het mijn persoonlijke verdienste was- : ‘Schat, Jij bent mijn branding.’

Ik ben gestopt met de korrels. Langzaam trekt de vermoeidheid op naar “normale” proporties: ik kan weer met Rosa naar het koeienbos, fietsen met Joris en verder aan mijn boek.
Nu ben ik weer terug naar kali-c maar in een andere sterkte. De hoogste tijd voor wat meer lichtheid in mijn bestaan.

Toch, hoe donker het ’s nachts ook was, hoe zachtkens ik ook op mijn tenen naar Rosa’s bench sloop, onverklaarbaar hoorde ik alle keren: klop, klop, klop. Zoveel geluk in een hondenstaartje…

Het hondenvrouwtje

Meteen de eerste dag was het al raak.
‘Zo, heb je een pup?’ vroeg de vrouw aan Kind. ‘Dat wordt een grote hond, die moet veel eten, hebben jullie daar erg in? Alle honden in dit dorp zijn gek op me. Ik geef ze altijd iets lekkers maar alleen als ze iets kunnen.’ De vrouw kijkt nog eens naar Rosa die erbij is gaan liggen, en sluit haar monoloog af met: ‘Ik ken geen hond die mij niet aardig vindt.’
Nou, Roos anders wel.

Het hondenvrouwtje is niet slecht maar net een kapotte grammofoonplaat. Haar stakerige benen steken dun af in haar grove wandelschoenen, en ze gebruikt haar fiets als steun bij het lopen. Haar hondje Max – een morsig hondje; gered uit de binnenlanden van Spanje – sjokt landerig naast haar voort.
De vrouw woont vlak bij ons in de buurt en haar ontlopen is een kunst.

En elke keer heeft ze wel wat. ‘Loop je nou alweer buiten met die hond? Hij moet ook leren alleen thuis te zijn! Alle honden in het dorp houden van me omdat ik ze iets lekkers geef. Maar alleen als ze zijn opgevoed. Jouw hond kan nog niets.’

Kind weet wel beter. Rosa is zindelijk en kan al:
zit!
stop!
wacht!
volg!
spring!
zoek!
eet smakelijk!
verstoppertje spelen en – heel belangrijk –
bellenblazen in de sloot.
In zeven weken tijd! Dat is geen kattenpis. Bovendien, als je goed in Rosa’s ogen kijkt, kan je haar zieltje zien en dat is rein.

Roos is het ge-bemoei zat. De vrouw heeft het wel over háár hond! Uit ervaring weet ze dat de vrouw nu spoedig over stukjes kaas en worst zal beginnen.
‘…Alle honden houden van me omdat ik ze stukjes kaas of worst geef. Jij moet die hond opvoeden, anders krijgt-ie niets van me!’
‘O, maar dat geeft niet,’ zegt Roos beleefd. ‘Wij leren onze hond geen eten van vreemden aan te pakken.’
Ze draait zich om en Rosa loopt vrolijk achter haar aan. Kind weet het niet zeker, maar ze zou zweren dat Rosa’s lolmeter harder zwaait dan ooit tevoren.