Sjouwend met boodschappentassen word ik aangeklampt door een oudere vrouw. Op een toon vol deernis zegt ze: ‘Mevrouw…ik… eh…weet niet meer waar mijn auto staat.’ Beschaamd buigt ze haar hoofd.
‘Weet u nog naar welke winkel u wilde?’ vraag ik. Links en rechts noem ik er wat op, maar alle keren schudt de vrouw haar hoofd.
‘Zullen we in mijn auto een paar rondjes rijden?’
Dat vindt ze een goed idee, want om nou lopend vijf parkeerterreinen af te struinen…
‘In wat voor auto rijdt u?’ vraag ik, denkend aan een Suzukietje. Nee, aan discriminatie op het uiterlijk doen de Kakelbontjes niet mee.
‘Ik rijd in een rode golf,’ zegt de dame.
Als ze ‘m kan vinden dan.
Op parkeerterrein één staat niets. Bergen auto’s, maar niet de hare. Op twee: ook niets. Drie en vier: noppes. Nadat we op parkeerterreinen vijf ook haar auto niet hebben kunnen vinden, kijkt ze alsof het einde der tijden is aangebroken.
Ik gluur stiekem opzij. Ze ziet er verzorgd uit: paars krulhaar, nette dracht, ietsje lippenstift… Zou ze seniel zijn? Dat ze op de fiets gekomen is. Nou ja, dat kán toch? Hoe los ik dit op? Ik zet haar gewoon uit de auto.
Plots…pang! krijg ik een ingeving. ‘We kunnen nog bij de bieb kijken,’ zeg ik.
‘Bij de bieb…’ zegt ze een beetje dromerig… Ineens veert op: ‘Ja, ik weet ’t weer! Ik moest naar de bieb! Mijn auto staat bij de bieb!’ Zegevierend kijkt ze me aan. ‘Oh, oh, oh, ik was al bang dat ik dement begon te worden. U zult wel gedacht hebben…’
‘Nee hoor,’ lieg ik beschaafd.
‘Kijk,’ wijst ze, ‘daar halverwege staat ie.’
Bij een rode golf zet ik de auto stil.
‘Sorry, mevrouw, dat ik u heb lastig gevallen. Sinds mijn man is overleden ben ik constant de kluts kwijt. Ik leg de koekjes in de vriezer; broodjes in de koektrommel; en om te weten welke dag het is moet ik op teletekst kijken. Bedankt voor uw hulp. Zal ik u iets voor de benzine geven?’ Haar hand gaat richting de rits van haar tas.
‘Nu beledigt u me een beetje,’ zeg ik.
Het arme mens schrikt zich te pletter. Wordt het haar alsnog teveel. ‘Heeft u een papieren zakdoekje?’ snottert ze.
‘Nee, maar wel twee mouwen,’ zeg ik.
Ze giechelt.
‘Als ik even tussen uw benen mag graaien?’
Ze kijkt diep geschokt.
‘Ik wil alleen het dashboardkastje maar openmaken.’
‘O.’
Ik scheur een vel keukenpapier van de rol en geef ‘m aan haar. ‘Wilt u de rest van de rol ook nog vol snuiten?’ bied ik aan.
Ze schiet in de lach. ‘Wordt het toch nog gezellig,’ grapt ze mee.
Ze stapt uit. Bij het achteruitrijden schampt ze nog net geen boom; voor het gemak vergeet ze dat verkeer van rechts voorrang heeft; en via de ingang van het parkeerterrein rijdt ze naar buiten. Verder is ze helemaal gezond!