Vanillevla met mayonaise en zwarte spikkels

Tegenover ons tafeltje komt een stelletje zitten. Hij heeft korte, bruine krullen; zij een verpletterende schoonheid. Ze bestellen wat te drinken en bestuderen de menukaart. Het meisje knikt dat ze een besluit heeft genomen, en legt de kaart weg. De jongen staat op en zegt: ‘Bestel voor mij maar hetzelfde als voor jou. Ik ga even naar het toilet.’
Ze lacht koket en blaast hem een luchtkusje toe.

Nou, nou – denk ik – die heeft het goed te pakken.

Kind doet een spelletje, Lief zit te internetten op zijn aaifoon, en ik volg het gesprek bij de buren.
In afwachting van hun bestelling, kwebbelen ze er lustig op los. Zij buigt zich steeds verder over tafel. Nog even en de jongen kan via haar decolleté haar navel bestuderen.
Bij haar gebeurt alles aan de oppervlakte; hij doet iets afstandelijker. Misschien kan hij het nog niet bevatten dat deze blondine haar licht laat schijnen over hem.

‘Eigenlijk houd ik niet zo van knoflooksaus,’ bekent hij als hun Pizza Calzone geserveerd wordt. Zij neemt dat voor kennisgeving aan en begint verwoed te eten. Voor iemand die niet van knoflooksaus houdt, werkt hij de pizza met de berg saus in een sneltreinvaart weg.
‘Moet jij nou vanavond op de bank slapen?’ informeert hij langs zijn neus weg.
Aha, denk ik, nu komt de aap uit de mouw, ze is al voorzien! Geen wonder dat hij enigszins gereserveerd doet.
Haar houding verandert van het ene op het andere moment. In plaats van nog langer met hem te flirten, kijkt ze hem strak aan.
‘Ja, je woont samen of niet,’ doet hij er nog een schepje bovenop.
Na deze opmerking bekoelt de conversatie.
Hij stelt voor nog een ijsje te nemen.
Zij zegt snibbig dat ze een muntthee met honing wil.

Ons eten wordt gebracht. Eindelijk, ik lust wel een heel paard! Toch kan ik een rilling niet onderdrukken.
‘Heb je het koud?’ vraagt Joris, en vervolgt in één adem: ‘Wat is dit?’ Op één helft van zijn bord ligt een Pizza Calzone, de andere helft is bedekt met een witte brij: een kruising tussen vanillevla en mayonaise met zwarte spikkels.
Ik gruw ervan en zeg met een alwetende blik: ‘Dat is knoflooksaus.’
De hoeveelheid saus is zelfs Joris teveel. Hij wappert met zijn hand de lucht weg. Dat mislukt jammerlijk.
‘Vraag een schoon bord met minder saus,’ adviseer ik. Ook dat wuift hij weg.
Je hoeft niet te vragen wie erbij ons vannacht op de bank slaapt.

Dronken

Ik ben dronken maar niet van de drank. Jammer; had ik er ten minste nog lol van gehad. Door de verhoging van mijn medicijnen ben ik ongeschikt machines te bedienen en auto te rijden, dus moet ik voor de boodschappen op de fiets naar het dorp toe. Ik duim hartstochtelijk dat ik geen bekende tegenkom. In deze staat van ontwrichting kan ik dat er absoluut niet bij hebben.

Schichtig kijk ik de winkel rond. De kust is veilig. Mijn ogen zitten dicht van slaapgebrek. Op de tast pak ik levensmiddelen uit de schappen en kwak ze in het karretje. Sta ik bij het pasta-schap, gooit een winkelwagen van rechts zich voor het mijne.
‘Hé…Mirjam,’ roept een rood gestifte mond.
Oh nee, denk ik, niet zij, niet Emerenske, waar heb ik het aan verdiend? De grootste roddelnicht van het hele dorp. Ze ziet er altijd tiptop uit. Vergeleken met haar voel ik me een slons. Net wat ik gebruiken kan.
‘Zag ik jou nou laatst op de dijk fietsen…kan dat?’ vraagt ze, mij onderzoekend aankijkend.
Ik knik ja, want dat is het makkelijkst.
‘Ik zwaaide nog, maar jij zwaaide niet terug,’ zegt ze verongelijkt.
‘Sorry, ik zag te laat dat jij het was.’
‘Heb je last van je ogen?’
‘Ja, hooikoorts,’ lieg ik.
‘Ik wist niet dat dat kon in de herfst.’
‘Zolang het boven de tien graden is, groeit het gras, en heb je pollen.’ Ik sta versteld van de  onzin die ik uitkraam.

Daarna vallen haar woorden als een waterval. Emerenske oreert en ik luister. Iets terugzeggen is overbodig. Ze verteld wat ze heeft gekocht, waar en wat het wel niet kostte…over de bouw van hun tweede huis in Portugal…’

Ik wil weg, maar haar karretje blokkeert het pad. Alleen in z’n achteruit kan ik ontsnappen. Dat mens lult maar raak. Hoe kom ik in hemelsnaam onder haar uit? Ongelogen, op datzelfde moment hoor ik muziek en begint Frans Bauer te zingen. Dit is voor het eerst in mijn leven dat ik blij ben dat ik de man hoor, al klinkt het alsof hij met z’n hoofd in een emmer zit.
Emerenske pakt haar telefoon en maakt een verontschuldigend gebaar naar mij.
Geeft niets, mimiek ik, kan iedereen overkomen. Ik weet niet hoe snel ik mijn hielen moet lichten.

Buiten, naast de fiets, hoor ik een bekende stem mijn naam roepen. Alsjeblieft niet, straks vraagt ze of ik bij haar op de koffie kom. Of erger nog: zij bij mij! Flink zijn, meid, moedig ik mezelf aan, doe net of je gek bent, dat is je allerbeste eigenschap, en stap op die fiets. Met bovenmenselijke krachtsinspanning rijd ik slingerend en met gevaar voor eigen leven tussen de auto’s door richting huis.

Om de hoek komt een kennis te paard aanrijden. Een lieverd, maar oeverloos lang van stof. En ze wil almaar dat ik op de thee kom. Ik snap al die mensen niet, alsof ik zo’n leuk mens ben. Ik neem geen risico en verstop me achter de garagedeur.

Als de paardenbillen voorbij zijn, gooi ik de deur open en stap naar buiten. Samen met de boodschappentas, want ik was vergeten dat ik ‘m daar had neergezet. Ik val op straat en kijk de rode kool na die van de stoep naar het midden van de weg rolt. Als iemand vandaag een borrel verdiend heeft, ben ik het.

Van de leg

Ik was even een tijdje niet in Blogland. Ik hing thuis op de bank en wist amper nog dat ik bestond.
Vrijdagochtend was ik met beide benen tegelijk uit bed gestapt (dus vooral niet met het verkeerde) toen ik nattigheid voelde. Wat lag daar nou op mijn bed? Water? Maar Lief en ik hebben toch geen waterbed? Waar kwam de lekkage dan vandaan? Toen begreep ik het: het waren druppels. Ze rolden uit mijn ogen. Het kwam omdat het leven zo zwaar op me drukte.

Slapen is bij mij altijd een heikel punt, maar de afgelopen acht nachten samen had ik nog geen zes uur geslapen. Ik had het gevoel dat ik gek werd terwijl ik bij mijn volle verstand was.
Normaal gesproken kan ik mijn eigen gedachten nauwelijks bijhouden, nu hing er een dikke mist in mijn hoofd. Mijn gevoel voor humor lag permanent in mijn nachtkastje; ik gebruikte cocktailprikkers om mijn ogen open te houden en mijn wallen hingen ter hoogte van mijn knieschijven.
Het is waar wat de Engelsen zeggen, dacht ik: “Life suchs and then you die.” Ging ik maar “die,” dacht ik verder, dit is geen leven. Maar ja, Joris en Roos…ik wil zo graag bij ze blijven.

Zaterdag mailde ik dokter House dat ik niet kon slapen en dat dat volgens mij kwam omdat mijn medicijnen niet meer werkten. Ik had dezelfde klachten als in 2005. Destijds moest ik door een fout van de huisarts na vier slapeloze weken worden opgenomen, en dat wilde ik koste wat kost voorkomen.
Dokter House mailde terug of ik ‘m even wilde bellen.
Na een kort overleg mocht ik twee tabletjes extra innemen “en morgen terugbellen.”
Ik sliep niet.
Zondag mocht ik er nog een extra pil slikken en sindsdien slaap ik als Doornroozzzzje.

Langzaam kom ik bij mijn positieven.
Mijn geest blijkt flexibeler dan mijn lijf. Mijn gevoel voor humor heb ik terug; mijn lichaam voelt alsof er een trein overheen is gereden.
De afgelopen dagen ben ik in de watten gelegd door Man en Kind en bestookt met aanmoedigingen van lieve vriendinnen. Duizendmaal dank <3
Tot blogzzzz…

Spraakgebrek

De eerste keer dat ik met mijn eigen stemgeluid geconfronteerd werd, was in de zesde klas van de lagere school. De late Middeleeuwen, ja.
Meester Baan had zijn bandrecorder meegenomen naar school, had wat tekstjes uitgezocht, en om de beurt mocht iemand uit de klas een stukje voorlezen.

Het was een verschrikking. Het begon al met de titel van mijn onderwerp: “Stalac-tieten.” Na de eerste schrik, sprak ik rest van het onderwerp in.

Bij het afluisteren lag heel de klas dwars over zijn tafeltje van de lach, en zat ik verstijfd op mijn stoel. Al mijn vriendinnetjes klonken als zichzelf, maar ik als het monster van Rotterdam. Die hoge stem en dat platte accent…Zo kon ik toch niet over straat? Maar hoe moest ik dan praten?
Ik was vers verhuisd vanuit Rotterdam naar de Krimpenerwaard en had tot dan toe weinig aandacht aan mijn uitspraak besteed.
Toen ik erop ging letten, hoorde ik dat de meeste kinderen uit mijn klas “boers”praatten; eentje Amsterdams, eentje Hagenees, en een ander bekakt.
Ik wilde met geen van hen ruilen. Niet omdat mijn accent “beter” was, maar omdat ik de andere niet bij me vond passen.

Mijn belangstelling voor mijn uitspraak vervaagde. Ik ging naar de havo en later werken in Rotterdam. Daar viel ik niet op. En als er al verschil was, was dat omdat veel collega’s Engels praatten.

De jongste confrontatie met mezelf was vrijdag. Ik moest dringend Roos spreken, was mijn mobiel vergeten en belde vanuit een winkel naar onze landlijn.
Ik kreeg de voicemail en sommeerde Roos op te nemen. Ze hoorde me niet, want ze was aan het stofzuigen. Dat doet ze anders nooit.
Bij thuiskomst luisterde ik naar mijn eigen ingesproken bericht en schrok me het schompes.

Bij het in bed stappen, dacht ik: ik mag dan weg zijn uit Rotterdam, Rotterdam is nog niet weg uit mij.
Middernacht murmelde ik: ‘Er spoelt gewoon nog wat Maaswater door mijn bloed.’
Bij het ochtendgloren was ik eruit: iedereen praat zoals-ie gebekt is.
Sinds ik dat besef, noem ik mijn spraakgebrek gewoon Algemeen Beschaafd Rotterdams. Dat klinkt een stuk beter!

Leesbril

De laatste tijd houdt Man mij op afstand.
‘Ruik ik soms naar een caviahok?’ informeer ik.
‘Nee,’ verzekert hij me, ‘maar dan kan ik je beter zien.’ Aha, dát verdient een nieuwe leesbril. Man pakt het verstandig aan (kenners weten: dat heeft-ie niet van mij) en gaat naar een echte opticien.

In een brillenwinkel zoeken we een montuur uit en worden Joris’ ogen opgemeten. Na twee weken is de bril klaar en Joris kan niet wachten om ‘m op zijn giechel te zetten.

Thuis wacht hem een teleurstelling: hij kan er alleen iets door lezen als hij recht vooruit kijkt. Dus niet als hij naar links/rechts boven/beneden kijkt. Raar toch? Ik zou meteen terughollen naar de winkel, maar Man zegt dat zoiets tijd nodig heeft. Na vier weken ben ik benieuwd hoeveel tijd hij nog nodig heeft. Man zegt: ‘Ik ga terug.’
Good boy!

In de brillenzaak staat een man ons glimlachend op te wachten. Een tekst boven zijn hoofd zegt: “Uw ogen zijn bij ons in goede handen.” Ik kan er niets aan doen, maar ik zie dat letterlijk voor me en het idee staat me tegen. De man heeft volgens mij zweethanden, en de uitstraling van onze vorige premier.
Man vertelt over zijn leesklacht.
‘Wat kunt u er precies niet mee lezen?’ vraagt de brave hendrik. Zijn vakkundige ogen willen details.
‘Letters,’ zegt Lief.
‘Bij een leesbril? Dat heb ik nog nooit meegemaakt.’
Tijd voor een breuk in de traditie.
‘Misschien dat u de glazen even wilt doormeten?’ stelt Man voor. Hendrik vindt dit geen wonderbaarlijk goed voorstel. Opzij zoekt hij steun bij twee collega’s maar die zijn tijdelijk stekeblind. Morrend gaat Hendrik overstag.

Met een intense glimlach komt de brave borst bij ons terug.
‘Uw glazen hebben een speciale bewerking ondergaan voor langdurig beeldscherm lezen,’ zegt hij trots. Hij spreekt de woorden een voor een en langzaam uit, alsof wij ze moeten liplezen.
‘Maar ik zie er niks door,’ houdt Joris vol.
‘Tja, dat is ook zó moeilijk uit te leggen aan leken.’
‘Door de goedkope bril van de drogist zie ik stukken beter.’
Deze belediging komt glashard aan. Uiteindelijk gaat Hendrik overstag en zal hij de speciale bewerking ongedaan laten maken. Of we daar iets op vooruit willen betalen? Dat ziet hij toch helemaal verkeerd!