Troost

Maart 2012

‘Dag meneer Troost, hoe gaat het?’ vraag ik.
‘Noem me maar meneer Triest,’ zegt hij treurig. Hij kijkt me aan. Zijn haar is lang en staat alle kanten op, en de wallen onder zijn ogen liegen er niet om. Hij zit op een bankje. Ik ga naast ‘m zitten. ‘Kijk,’ vervolgt hij, ‘ik gebruik uw zakdoek nog steeds.

‘U moet wel op blijven letten, meneer Troost,’ onderbreekt de slager ons gesprek, ‘U bent aan de beurt, hoor.’ Ik pak een briefje aan van meneer Troost, geef het aan de slager en ga weer naast de man zitten.
‘U bent afgevallen zie ik.’
‘Ja…dat gaat uit z’n eigen…hoef ik niks voor te doen… ik heb een depressie,‘ zegt hij toonloos, zijn ogen deppend met de boerenzakdoek. Woorden vallen als een waterval: ’De tranen blijven komen, hè? Ik slik pillen hoor…ze noemen het chemische gelukspillen…nou…veel chemie en weinig geluk…ze werken niet. Ik wil graag naar de dagopvang in De Breeje,’ zucht hij, ‘maar van dat huilen worden de andere bewoners onrustig.’
‘Wat erg voor u,’ zeg ik.
‘Als ik maar kon stoppen met huilen,’ zegt hij moedeloos, ‘niks helpt ertegen.’

‘Weet u wat bij mij helpt?,’ zeg ik, ‘Omhoogkijken. Dan stoppen de tranen.’
Kijk, dat vindt de man nou jammer. Eerst was hij in gesprek met een vriendelijke  vrouw en nu neemt ze een loopje met ‘m.’ Zijn blik is een en al teleurstelling.
‘Ik neem u niet in de maling,’ ga ik haastig verder, ‘het is waar. ik heb het gelezen. Andersom geldt het ook: als je wilt stoppen met lachen moet je naar beneden kijken. Het werkt. Ik heb ‘t uitgeprobeerd. Dat huilen dan hè, die ene keer in de week dat ik lach…’
Meneer Troost glimlacht flauwtjes.
‘Ik beloof dat ik het zal proberen. Gek mens,’ zegt hij en geeft me een schouderklopje.
‘Meneer Troost, uw bestelling is klaar. Wilt u verder nog iets?’
‘Deze meneer wil nog een plakje worst,’ zeg ik tegen de slager.
De mensen in de winkel lachen. Meneer Troost ook. De slager spoedt zich naar de worstafdeling, en terwijl hij meneer Troost een hele rookworst brengt, houd ik de deur voor hem open. Door het raam kijk ik de oude baas na. Het doet me gewoon zeer te zien hoe de man zich vooruit sleept. De slager ziet het. ‘Jij moet ook een plakje worst,’ zegt hij. Ik schud mijn hoofd; hier helpt geen plakje worst tegen.
Konden we het maar leuker maken voor de oude baas.

Even afwezig

Kakelblondje is door omstandigheden even afwezig.

Een probleem met haar prutsende internetaanbieder Telfort levert de nodige uitdagingen op. Wordt ongetwijfeld vervolgd door een relaas in ragfijn en messcherp Kakelbonts!

De drie afgelopen weken voelden aan als drie maanden. Na een lijdensweg van twee weken, is mijn schoonmoeder overleden. We wilden zoveel voor haar doen en konden zo weinig voor haar betekenen. Haar sterven voelde aan als een verlossing. Op een zonnige en ijskoude winterdag hebben we haar begraven.


Ergens halverwege ben ik 50 geworden. Iedereen – ik noem geen rugnummers – die me een krabbel of mailtje heeft gestuurd , hartstikke bedankt. Ik ben niet zo’n feestnummer maar doordat ik zo met de dood geconfronteerd werd, vond ik een jaar ouder worden best reden voor een feestje. Alleen viel er niets te vieren. Gelukkig word je ook maar één keer 51.


Op het moment dat we het ‘t hardst nodig hadden, viel onze vaste telefoon- en internetverbinding weg. Deze “pret” duurde twee weken. Eens zal mijn wraak aan Telfort zoet zijn.


Broeah: bedankt voor het plaatsen van het berichtje op mijn blog!

Afscheid

Moederziel alleen staat haar rollator in het midden van de kamer. Ver buiten het bereik van haar handen.   
‘Ik mag er niet meer uit,’ zegt ze op beledigde toon tegen Man. Voor het gemak vergeet ze dat ze niet eens meer op haar eigen benen kán staan.
‘Het gebeurt gewoon niet meer, klaar,’ zegt Lief op een toon die hij doorgaans voor puberende Kakel reserveert. Maar zijn moeder is 82 en wil zich niet laten koeioneren.
‘Ik wilde alleen maar wat te drinken pakken,’werpt ze zwak tegen.
‘Ja, en hoe dat is afgelopen, weten we.‘
Ze is hard gevallen en kon uit zichzelf niet meer overeind komen. Twee uur lang heeft ze op de koude grond gelegen tot de ochtendverpleging haar vond. Vanaf nu zal ze niet meer alleen zijn. Ook ’s nachts niet. Ze zucht. Niet te hard, want haar gekneusde ribben barsten bijna uit haar uitgebluste lijf.

 

Ze pakt Mans hand vast.  
‘Ik heb vannacht zo vreselijk gedroomd…echt vreselijk…ik droomde dat jij in het schuurtje van Opa van der Vaart zat…alles stortte in elkaar.’ Ze stopt even om op adem te komen. ‘Ik riep: ‘Joris, Joris, leef je nog,’…gaat ze verder, ‘jij gaf geen antwoord…ik wist dat je dood was…maar wilde toch hulp gaan halen…maar ik mijn huis niet uit…’

 

Van vermoeidheid vallen telkens ogen dicht. Af en toe doet ze ze even open, en kijkt naar haar Jongste: hij zit er echt. 

 

De tijd verstrijkt. Het kastje van haar matras maakt zuchtende geluiden. Buiten in het park laten mensen hun hond uit. Kinderen voeren de eendjes. Langzaam begint het te schemeren en zien we in huizen steeds meer lampen aangaan.  Ieder zitten we aan een kant van haar bed. We vragen ons maar één ding af en alleen de tijd zal ons het antwoord geven.

Vuurwerk

Zul je net zien: zoek je een hondendrol om er een rotje in te steken, is er nergens eentje te bekennen. Samen zoeken ze stoep af. Gelukkig: de trouw langslopende leverkleurige hond heeft verdekt zijn boodschap achtergelaten. Moeder en Kind hebben de taken snel verdeeld:  moe drukt (ha! woordspeling) het rotje in de drol; Pubermeisje steekt het lontje aan.

 

Dan staan ze in dubio: blijven ze kijken naar de poepspetters, of kiezen ze het hazenpad? Het wordt het laatste. Giebelend hollen ze naar de overkant van de straat. Op datzelfde moment lopen twee stoere pubers voorbij. Van pret slaan ze op elkaars schouders. Haha, zie dat stelletje angsthazen eens wegrennen! Juist wanneer ze langslopen, spat het rotje uit elkaar: pvvvt.  De stoere mannen lachen nu nog harder. ‘Bang voor een babyrotje!’ joelen ze. 

 

Een donker gekleed figuur zien ze over het hoofd. Hij zit in elkaar gehurkt naast een zinken gieter die hij als lanceerinrichting voor vuurwerkpijlen gebruikt. In de schuine schenkbuis staat een vuurpijl – goedgekeurd door de Nederlandse vereniging van huisvrouwen -en de lont brandt. Met het geluid van een gillende keukenmeid in doodsnood, schiet de pijl met veel raketvertoon omhoog de lucht in, de kant van de pubers op.

‘Pas op!’ gilt de man, ‘deze is illegaal!’ 

De stoere binken verstaan de man niet, maar vatten het op als een waarschuwing. Uit puur overlevingsmechanisme zetten ze het op een lopen. De vuurpijl is een vluggertje en zo gedoofd; bescheiden knalt ie uit elkaar. De pubers stoppen.  

‘Poesies!’ gilt de man ze na. Dát verstaan ze wel. De twee dames die het van een veilig afstandje aankijken, hangen slap van de lach om een lantaarnpaal heen gevouwen en houden hun buik vast.

 

Aaaaargh, de pubers schamen zich bijkans bewusteloos dat ze voor zo’n mager pijltje op de loop zijn gegaan. Wacht maar, ze zullen eens laten horen wat zij gekocht hebben. Nog geen minuur later klinkt er zo’n diepdreunende knal dat de ramen in de sponningen trillen. Oh hartklopping! Het pubermeisje vliegt van schrik de armen van haar vader in. Haar trommelvliezen denderen bijna uit haar oren. ‘Wat was dat?’ vraagt ze met een schor stemmetje. ‘Een granaat.’  

 

De straat is gehuld in nevelen en kruitdampen. Nog snel lopen ze naar de overkant om de drol te checken: daar is niets van over. Genoegzaam maar ook enigszins beschaamd, vragen ze zich af of het babyrotje nog remsporen achtergelaten zal hebben…

Ik hou van je

Sinds de kleuterschool was ze mijn moeders beste vriendin, en ik wist niet beter dan dat ze mijn biologische tante was. Ze was een stevig dame, die levenslang aan de slanke lijn deed; had een royale boezem; een bril met jampotglazen en altijd knollen in haar kousen. Zette ze koffie dan vergat ze water in het apparaat te doen, en melk kookte bij haar eeuwig over. Overal waar zij kwam, ontstond vanzelf een lichte chaos. ‘Van jou komt weinig terecht,’ beloofde haar godsdienstleraar op de lagere school, ‘want jij bent een rotte appel.’ Die belediging droeg ze met trots.

 

Haar levenswerk was het vullen en leegeten van een vriezer die de helft van haar keuken in beslag nam. Ze was de grootste afneemster van ’t IJsboerke; de beste klant van de bakker en het “trouwste” lid van de Weight Watchers. Ze rookte als een open haard, en scheurde rond in een rood koekblik, waarin ze rustig midden op de trambaan stil bleef staan. ‘Ik doe een goede daad,’ zei ze dan, ‘mensen halen door mij de tram nog.’ Mijn moeder probeerde ze dronken te voeren door een longdrinkglas voor meer dan de helft met rum te vullen, en er maar een flutbeetje cola in te doen…

 

Liepen we samen over de markt dan stootte ze me aan en zei ze: ‘Mir, moet jij eens opletten hoeveel mannen er Piet heten,’en dan riep ze uit volle borst:’Pie-hieiet!’ Hoe meer mannen er omkeken, hoe harder zij het uitgilde. Jammer voor haar dat de Tena Lady’s nog niet waren uitgevonden.

 

Haar leven was verre van gemakkelijk, maar ze bleef vrolijk. Zelfs toen ze kanker kreeg, wasa haar humor niet te vernielen. Toen ik huilde omdat haar haar bij bosjes uitviel, troostte zij mij door te zeggen: ‘Geeft niks griet, die groeien wel weer aan, en tot die tijd neem ik gewoon een pruik. Ik dacht zelf aan een hanenkam. Denk je dat die me staat?’

 

Haar kille en egoïstische man, vond dat ook doodzieke vrouwen hun taak in de huishouding niet mochten verkwanselen en hun man, kostte wat kost, moesten blijven behagen. Zelfs toen ze op het laatst niets meer kon, vond hij het teveel moeite een kopje thee voor haar te zetten. Wat moet ze eenzaam zijn geweest…

 

Tijd heelt veel wonden. Dat ze zoveel jaar na haar overlijden, nog steeds gemist wordt, wil zeggen dat ze een bijzonder mens is geweest. Ze mocht dan vol grappen en grollen zitten, ze stond als eerste op de stoep als iemand hulp nodig had. Ik vond haar net een grote bloemkool: ze had voor iedereen een stronkje. Vele keren heb ik aan haar graf gestaan. De laatste keer was vlak voordat haar man erin bijgezet zou worden. “Op bezoek gaan” vond ik daarna teveel eer voor hem.  

 

Al zeventien jaar heb ik spijt. Spijt als haar op mijn hoofd dat ik nooit vier simpele woorden tegen haar gezegd heb. Waarom heb ik wel met haar gelachen, gehuild, gezongen en gegeten, maar heb ik nooit gezegd hoeveel ik voor haar voelde?

Daarom: doe het zolang het (nog) kan: 
Schrijf het. Fluister het. Zeg het. Schreeuw het!