Toveren

‘Wat is je vraag voor deze In.nerlijke Reis?’ vraagt Tanja, de natuurgeneeskundig therapeute.
‘Waarom ik bij het inslapen hevige stuipen heb,’ zeg ik. ‘De medicijnen van de neuroloog helpen niet meer; ik ben ten einde raad…’ 

(Voor de niet-ingewijden. Uit mei 2016: Drama)

‘Voel je je onveilig in huis? Ben je bang ik het donker?’ wil ze weten.
Ik schud nee.
‘Ik denk dat het met weerstand te maken heeft,’ zegt ze. ‘Jouw hoofd is te sterk. Je zit erg in je mentale weerbaarheid.
Nou, daar is geen woord Spaans bij.
‘Wil je nog koffie of thee?’
Nee, ik wil korte metten. Deze solo-expeditie in het arctisch gebied knelt als een kei in mijn schoen, dus kom maar op met die in.nerlijke geit.

Tanja zet een doos tissues bij me neer voor het geval mijn traanbuizen gaan jeuken.
Ik háát tissues.

De Reis is een soort geleide meditatie: ogen sluiten, lichaam ontspannen en een trap met tien treden afdalen.
‘Waar sta je?’
‘Ik sta buiten.’ Logisch, daar ben ik het liefst.
‘Kies maar een vervoermiddel en een bestemming.’
Een zijspan lijkt me wel leuk en ik wil graag naar het strand.

‘Waarom wil je naar het strand?’ vraagt Tanja.
‘Ik wil mijn tranen naar de zee dragen.’ Ik hoor het mezelf zeggen en schrik ervan. Mijn tweede gedachte is: daar zit een verhaal in (-:
‘Probeer niet te denken,’ adviseert ze, ‘blijf bij je gevoel.’
Ik loop over het strand tot ik met mijn voeten in het water sta.
‘Wat wil je doen in zee?’
Dat is me een raadsel.
‘Als de zee kon praten, wat zou-ie dan zeggen?’
‘Kom maar,’ zeg ik. Hoe weet ik dat nou weer?
Dat “kom maar” klonk anders best vriendelijk. Als die grote, machtige zee mijn vriend is, wie is dan tegen mij? De kust is – zeg maar – veilig.

Ik ga steeds dieper de zee in, totdat ik koppeltje duikel en me naar beneden laat zakken. Het water is helder en glad. Horizontaal dobber ik boven de bodem. Er breekt een koortsachtig verlangen naar rust in me uit en hier is het! Mijn schedel stroomt leeg. Complete stilte, nergens ruis in mijn hoofd; een ultieme rust.
‘Is het fijn daar beneden?’ vraagt de therapeute.
O ja, zij is er ook nog.
‘Ik wil hier wel blijven,’ zeg ik.
‘Denk je dat je daar kunt slapen?’
‘Ja, dat denk ik wel.’

Terug op het strand sta ik op een harde, zwarte steen. Ik probeer op het zachte zand te stappen maar dat lukt niet.
‘Wat is die steen?’ vraagt Tanja.
‘Weerstand,’ zeg ik. Zo langzamerhand kijk ik nergens meer van op.
‘Waarom zit die weerstand daar?’
‘Omdat-ie m’n vriend was. Ik had ‘m nodig om te overleven.’
‘Heb je ‘m nu nog nodig?’
Ik schud m’n hoofd.
‘Bedank de weerstand dat hij je vriend was en zeg dat hij kan ophoepelen.’

Zonlicht schijnt door mijn kruin naar binnen en vult mijn lijf.
Ineens komen er tranen als een vloedgolf over me heen.
‘Maak het groter,’ zegt Tanja en frommelt tissues in mijn handen.
Huilen doe ik altijd als ik alleen ben en het liefst met de stofzuiger aan; vandaag laat het zich niet regisseren. Tanja blijft me tissues geven.
‘Laat de regie los,’ moedigt ze me aan. ‘Geef je over, dan komt er ruimte voor in de plaats.’
Ze kleedt het leuk in. Het verdriet komt en gaat in golven. ‘Geef me heel de doos maar,’ zeg ik. Wat maat het uit? Mijn gezicht ziet er toch al uit als een afdruiprek.

Het laatste restje zwart verdwijnt. Ik word rustiger en haal onbeschaamd mijn neus op.
‘Hoe voelt het?’ vraagt Tanja.
‘Opgeruimd,’ zeg ik naar waarheid. En dan mag ik mijn ogen weer open doen.

Sinds de Reis heb ik voor het inslapen geen heftige schokken meer gehad. Geen als in: nul komma nul. Het voelt als toveren: slapen is niet langer een onmogelijke droom.
Stel dat ze na het slaaponderzoek in het ziekenhuis nog iets aan het gebrek aan een fatsoenlijke REM-slaap kunnen doen, den ben ik een gelukkig mens.

Allemaal beestjes

Keek op de week (17)

Koud drie dagen na onze trouwdag leek huwelijkscrisis nabij.
Sinds ik gestopt ben met consumeren van suiker haal ik menig koolhydraat uit groente/salade. Joris observeerde hoe ik spinazie at en zei: ‘Je lijkt wel een geit!’
Je. Lijkt. Wel. Een. Geit!
Dat zeg je toch niet tegen je vrouw?
Zie – na enig denkwerk – voordeel van opmerking in: kan ‘m tegen hem gebruiken.

Het sneeuwt!
In Finland.
En flink ook. ‘Leven gaat door alsof er niets aan de hand is,’ appt Roos.
Lijkt me heerlijk: wonen in land zonder codes geel/oranje/rood of bemoeienis van overheid  hoe sukkelige burger moet omgaan met “tegenslag.”

Kind heeft warm gevoel want is geslaagd voor tentamen Fins. Wéér een taal(tje) erbij. Nummer zeven. Voel me als ouder wel steeds dommer worden.

Kwam onderweg egeltje tegen. Beest was levensmoe want slingerde sloom langs provinciale weg. Zette auto in berm en pakte het voorzichtig (au!) op. Legde het een eind aan de overkant van een sloot in de bosjes. Egel rolde zich op tot balletje, daarna op de zij en toen op rug. Kon z’n koppie zien. Maakte vliegensvlug foto en rolde ‘m terug.
’s Avonds wezen kijken: egel was weg. Had anders kattenvoer gekocht en ‘m naar opvang gebracht.

Las waargebeurd grapje op internet.
Moeder vertelt: “De deurbel gaat, ik zit in bad. Mijn zoon rent naar de gang (hij mag de voordeur niet openmaken i.v.m. de hond). Ik hoor hem door de brievenbus naar buiten gillen: ‘Mijn moeder zit te poepen, over een halfuur is ze klaar!’ Even later rent hij de badkamer in en zegt op een fluistertoon: ‘Ik heb maar niet gezegd dat je in je blootje in bad zat.”

Kwam oude zwart-wit foto’s tegen van toen we nog in Rotterdam woonden. Ging vaak met favoriete nicht naar Diergaarde Blijdorp. Daar kon je overdag het donkere verblijf van vleermuizen in die omgekeerd aan een stok hingen, of los rondvlogen. Dames die dat niet wisten, renden hysterisch naar buiten. Bewaar daar goede herinneringen aan.

Was prachtig zonnige herfstweer. Man, Rosa en ik reden met auto naar nabijgelegen natuurgebied. Vrijbuiterden rond in de zon. Onze billen raakten net een bankje of we werden belaagd door zwermen lieveheersbeestjes. Zaten in mum van tijd overal: achter brillenglazen, op onze broek, trui, schoen, haar, wang…En je wilt ze niet pletten, hè?
Stapten snel op.
Hádden we maar wat langer gezeten.
Deelden flesje water.
Waren we maar zuiniger geweest.
Terug bij auto: schoenen omwisselen, jas uit en achterklep dicht.
En toen…naar huis lopen want autosleutel zat in jaszak.
Zon scheen. Koeien liepen buiten. Hoorden en zagen buizerds. Ganzen verzamelden zich voor reis naar zuiden. Prijs je rijk!

Hooligan

Vergeleken met Saar is de doorsnee rebelse voetbalsupporter een watje. Ons Franse hangoorkonijn heeft het formaat van een uit de kluiten gewassen kat en beschikt van nature over asociale vaardigheden. Ze loopt los en is zindelijk, en daar houdt elk compliment op.

Heeft ze weer een dag dat ze zwanger is van irritatie, dan springt ze op de lage tafel. Alles wat erop staat, moet het ontgelden. Met haar tanden sleurt ze de onderzetters uit de houder en smijt ze achteloos rond, en sodemietert de houder erachteraan. Met haar achterpoten.
Bloemen neerzetten? Kansloze missie. Ze verorbert de bloemen en laat de stelen staan.

Planten in de vensterbank? Ze vreet ze kaal, of trekt ze er af en gaat er bovenop zitten.

Bij het stofzuigen moet ze in haar hok anders hangt ze in het snoer. De klep van haar hok wel met extra ijzerdraad vastzetten anders bevrijdt ze zich in een oogwenk.

Slecht gedrag afleren door middel van een douchebeurt met de plantenspuit doorstaat ze met verve. Met een volstrekt stoïcijns smoelwerk kijkt ze me verwijtende aan: baas, is dat je dank omdat ik zoveel van je houd?

Ook bij konijnen gaat de liefde door de maag.
Open ik de koelkast, gaat Saartje op haar achterpoten staan en probeert in de groentelade te springen. Een achtenswaardige prestatie want onder de koelkast staat een vriezer met drie laden.
Ze bedelt om droog brood dat op de keukenkachel ligt.
’s Ochtends ben ik haar gedienstige lakei die groente op een schoteltje presenteert. Is alles op? Dan krijgt het serviesstuk een jetser met haar achterpoten.

Is haar etensbak leeg dan wil madam nu, meteen, direct, onmiddellijk op de wenkbrauwen bediend worden anders laat ze haar etensbak alle plinten van de kamer zien.
Water drinken doet ze bij voorkeur tijdens het journaal waarbij ze meer herrie produceert dan een laag overvliegende JSF.
Ze komt in volle galop aansnellen zodra de kastdeur opengaat want dáár staat de voorraad knaagdierpatatjes.
Zijn de wekelijkse boodschappen gehaald, nog voor de kratten de grond raken, zit ze er bovenop in de hoop een versnapering aan te treffen.

Wil ik haar gelukkig zien, geef ik haar een klokhuis. Op een stil plekje vreet ze ‘m op – ook de steel en pitjes – waarbij het kwijl uit haar bakkes druipt. Haar goede manieren compenseren het: ze likt de gemorste druppels op en veegt de vloer schoon met haar bef. Per ongeluk, omdat ze er bovenop gaat liggen, maar toch…

Maar roep ik Saartje en behaagt het hare majesteit, dan komt ze, duwt haar koppie in mijn hand en maakt knabbelgeluidjes van welbehagen.

Wat zou het leven zonder onze vandaal saai zijn!  

Heb jij een huisdier?

Buufmoeder

‘Ha Mirjam!’
Dag Buurmoeder!’
‘Pffft, eerst liep ik te rennen bij de boodschappen. Nu is het een moment voor mezelf.’
‘Zullen we een bakkie doen? Haal ik de koffie, gaat u zitten.’
‘Maar dat staat zo gek.’
‘Nou en? Bedenk eens hoe trots C. op u zal zijn als ze het hoort. Zwart of met melk? Suiker?’
Ze zegt: ‘Je hebt gelijk. Alles erin, graag.’

We zitten. Het wiebelt enorm maar zolang we niet bewegen gaat het goed.
‘Ik zou niet zeggen dat u al 94 bent,’ zeg ik.
Buufmoeder krijgt een rolling van de lach.
‘Godfried van Bouillon! Je lijkt m’n dochter wel.’ Dan bekent ze: ‘Ik word zo moe van m’n man. Fijn dat-ie opknapt, maar heel de dag verpleegster spelen… bleh. Nou ja, ander onderwerp. Weet jij iets?’

‘C.’s blauwe keuken ligt op straat,’ zeg ik. ‘Mensen hebben vandaag de dag geen smaak meer, hè?’
‘Zijn de nieuwe buren aardig,’ informeert ze. Haar ogen dagen me uit: durf eens ja te zeggen.
‘Die vrouw is een giechel!’
‘Oh ja?’
‘Voila, de eerste roddel.’
We schateren.

‘Iedere keer als ik de voordeur hoor, denk ik dat Vriendin thuiskomt,’ klaag ik, ‘maar ja, voor het aanzien van de buurt is het beter dat C. verhuisd is.’
Buufmoeder schudt zo hard van het lachen dat ik haar koffiebeker noodgedwongen op de grond zet. ‘Wat ben jij slecht,’ zegt ze waarderend. Dan, zachter: ‘Ziet je het? Dat mensen een vreemde blik op ons werpen?’
‘Zolang het een leeg blik is, geeft het niet,’ stel ik haar gerust.

Snel stoot ze me aan. ‘Niks zeggen, daar heb je Thea.’
WTF is Thea? Buufmoeder kijkt naar links; ik naar rechts. Een vrouw duwt een winkelwagen voort terwijl haar lippen onophoudelijk murmelen. Met haar ogen op het schap gevulde koeken, loopt ze ons straal voorbij.
Naast me hoor ik een opgeluchte zucht. ‘Ze wil altijd het naadje van de kous weten. En maar kletsen…
We praten over hoe het C. en Roos vergaat.

‘Goh,’ zegt ze dan, ‘mijn man zal wel denken: waar blijft ze?’
‘Geef mij de schuld. Ik kwam Mirjam tegen en móest koffie drinken.
‘En dan zegt mijn man: C. is natuurlijk niet voor niets verhuisd.’

Als we zijn uit gegiecheld, vraagt ze: ‘Heb jij ergens een plant gezien die koffie lust?’
Ik denk na. Dat valt niet mee. ‘De tuinkruiden!’ weet ik ineens.
Buufmoeder geeft me haar handen en ik help haar overeind.
Koffie drinken in de kinderhoek bij Albert Heijn gaat je niet in je koude kleren zitten.

Gelikt

‘Bent u bekend met de nieuwe kleuren van onze herfstlijn?’ Terwijl de vrouw me de vraag stelt, slaat ze een geroutineerde blik op mijn handen.
Ze ziet mijn kale nagels, en zegt: ‘Een beetje kleur doet wonderen, mevrouw.’
Ik bedank haar vriendelijk en wil doorlopen.
‘Ik verkoop overal een passende kleur lipstick bij,’ vervolgt de dame.
De laatste keer dat ik lipstick droeg, is bijna 24 jaar geleden. ‘Nee, dank u,’ zeg ik beleef.
‘Ik kan bijvoorbeeld alleen uw pink lakken?’ stelt ze voor.
Is ze onbekend met de betekenis van het woord nee? Stotter ik of zo? Zwijgend kijk ik de vrouw aan.
‘Ik zie het,’ zegt ze met een zuinig mondje, ‘u houdt niet van nagellak.’

Onmiddellijk trek  ik m’n korte laars en sok uit en houd m’n voet ter bezichtiging omhoog. De vrouw boft, ik heb ‘m met Goede Vrijdag nog gewassen.
Uit beleefdheid permitteert de vrouw zich een zijdelingse blik op m’n teennagels te werpen edoch haar ogen blijven er gefascineerd aan hangen. Ze lijkt te overwegen of ze zal flauwvallen.
‘Zo,’ zegt ze uiteindelijk. ‘Heeft u dat zelf gedaan?’ De intonatie van haar stem verraadt dat ze mij daartoe niet in staat acht. In plaats van me gegriefd te voelen, bloei ik op.
‘Heeft mijn dochter gedaan,’ zeg ik.
Ze aarzelt, kijkt van mijn teennagels weer naar mij, en vraagt dan: ‘Hoe maakt ze die mooie ronde stippen?’
‘Het geheim van de smid,’ lach ik.

Onze ogen taxeren elkaar.
Ik zal haar niet langer in spanning houden.
‘Ze prikt een kopspeld op een kurk, doet wat druppels nagellak op een stukje aluminiumfolie en dipt daar de speld in.’
Gebiologeerd blijft ze maar naar mijn tenen kijken. Dat heeft mijn man in jaren niet meer gedaan.

Terwijl ik m’n attributen weer aantrek, schiet me een artikel uit een tijdschrift te binnen.
‘Heeft u weleens van eetbare nagellak gehoord?’ vraag ik.
‘Ja,’ zegt ze met een gezicht van: gekker moet het niet worden.
Zijn we het zowaar eens! Ik vind haar plots een stuk aardiger, schiet in de lach en de vrouw lacht terug. De lach staat haar goed.

‘U mag mijn nagels wel lakken,’ flap ik eruit, ‘maar dan wel elke vinger een andere kleur.’ Terwijl ik het voorstel, hoor ik hoe achterlijk het klinkt.
Ze verrast me met haar schaterlach. ‘Welke kleuren wilt u?’
‘Maakt niet uit, als ze maar vloeken.’

Vijf minuten later loop ik gelikt de deur uit.