1. Weggepest
Voor een 14-jarige heb ik nog nooit een belangrijke beslissing hoeven nemen.
Maar vandaag heb ik er één genomen, die invloed zal hebben op de rest van mijn leven.
Mijn ouders zijn naar hun werk. ’s Ochtends om 7 uur gaan ze al de deur uit. Dan hebben ze Marco en mij wakker gemaakt en een beker thee voor ons neergezet inclusief een gesmeerde boterham.
Thuis zit ik, in de keuken. Ik zou al lang op de fiets naar school moeten zitten, maar ik durf niet. De radio staat aan en ik hoor een nummer uit de film van Ennio Morricone. Ik heb geen jankmuziek nodig om te huilen. Ik huil toch wel. Ik blader in een boek dat ik geleend heb van de bieb. Het heet: opgravingen uit het veen. Wat zou ik zelf graag dood willen zijn. Dat is echt helemaal niet erg of eng. Het is net alsof je slaapt, je merkt er helemaal niks van.
Ik snuit mijn neus, pak de fiets en rijd naar mijn favoriete tante. Zij is niet echt een tante van me. Maar zij en mijn moeder zijn al hun hele leven vriendin van elkaar. Ze woont vlakbij, werkt niet -zoals mijn moeder – en ze is meestal thuis. En ze maakt áltijd tijd voor me.
Ik klop op haar keukendeur.
“Kom binnen, griet,” zegt ze tegen me. Ik krijg een zoen en een schouderklop.
“Zal ik een lekker bakkie koffie voor je zetten?”
Ik knik. Ik weet zeker dat ze ziet dat ik gehuild heb.
Ze geeft me koffie en een stuk van haar wereldberoemde zelfgebakken boterkoek.
Hoeveel keer ik hier al in nood bij haar heb gezeten, weet ik niet meer.
Ik weet niet wat ik moet zeggen. Hoeft ook niet; ze weet alles al.
Ze heeft al veel telaatbriefjes voor me geschreven; voor alle keren dat ik in plaats van naar school, naar haar toe gefietst ben. En voor de keren dat ik ziek, zwak of misselijk was.
“Zo gaat het niet langer,” zegt ze. “Weet je wat,” gaat ze verder “ik schrijf een briefje voor school, en dan ga je het vandaag nog even proberen. Vanavond zal ik papa en mama bellen, hoe we dit op kunnen gaan lossen.” Ik was er al bang voor dat ik naar school zou moeten, maar ik ben het wel met haar eens.
Ik krijg nog een stuk boterkoek voor onderweg, het telaatbriefje en dan fiets ik weg.
Lief dagboek
Tante Gre weet dat ik dood wil. Ik heb haar de twee doosjes aspirientjes laten zien die ik ervoor gekocht heb. “Denk erom”, zei ze tegen me, “denk erom dat je dat niet doet! Dat zijn die pestkinderen niet waard! Als je het echt wilt gaan doen en er is niemand thuis, dan kom je naar mij, hoor je me? Dan pak ik de mattenklopper, laat jij mij zien waar die lamstralen wonen, en dan ga ik ze een pak op hun sodemieter geven! Beloof me, dat je het niet doet! Dat je naar mij komt!”.Ik heb het haar beloofd. Ik vind het heerlijk dat ze het voor me opneemt. Zij zegt en doet dingen, die andere mensen niet durven. Omdat dat niet hoort. Ze zouden het vast en zeker niet netjes vinden als ze tante Gre zulke woorden als ‘sodemieter’ zouden horen zeggen. Net alsof je daardoor een slecht mens bent. Maar dat is tante Gre niet! Haar kan het niets schelen. Zij zegt gewoon waar ze zin in heeft. Later wil ik dat ook gaan doen.
Op school wacht ik tot de bel is gegaan, want dan hebben mijn klasgenoten minder tijd om wat tegen me te zeggen. Als ik bijna het lokaal voor Frans les binnenloop- waar ik les heb -, spuugt Erwin in het voorbijgaan een zuurtje in mijn haar. Ik voel hoe het plakt. In de klas probeer ik het eruit te halen, maar dat maakt de klit alleen maar groter.
“Wat zit er in je haar?”, vraagt de lerares.
“Een zuurtje,” zeg ik.
“Zuurtjes moet je ook niet in je haar smeren, die moet je in je mond stoppen.”
Iedereen in de klas draait zich naar me om. Ze lachen me uit. Ik bloos. De juf is de enige die niet weet hoe dat kleffe ding in mijn haar terecht is gekomen.
Na Frans, vraagt Erwin in de gang of ik mijn huiswerk voor biologie gemaakt heb. Ik knik. Ik durf hem niet aan te kijken.
“Mag ik het even zien?”
Waarom vraagt hij dat? Misschien, als ik hem ergens mee kan helpen, doet ie straks aardig tegen me. Ik pak mijn schrift en sla het open op de juiste bladzijde. Hij leest het even, scheurt dan de bladzijden eruit, gooit mijn schrift op grond en geeft me zo’n harde duw dat ik tegen de kapstok val. Het liefst zou ik het schrift én de kapstok in zijn mond proppen, maar dat durf en kan ik niet. In plaats daarvan pak ik mijn tas, mijn jas en zoek mijn fietssleutel. Nu is het genoeg geweest.
Mijn belangrijkste beslissing heb ik zojuist genomen.
Ik heb me nog nooit eerder zo hopeloos en zo vastberaden gevoeld als nu.
Na Franse les ben ik weggelopen. Heel gewoon. Je voelt er niets van. Ik liep door school. En in plaats van dat ik het biologielokaal binnenstapte omdat ik er les had, liep ik er gewoon langs. Toen ik langs de conciërge liep, zei hij tegen mij:”Hé, ga je alweer weg? Je bent er net! Blijf nog even joh, dan mag je me helpen de planten water te geven.” Ik zei niets maar zwaaide naar hem. Hij was altijd aardig tegen me geweest en ik zou hem nooit meer terugzien.
Het regende, maar ik trok mijn jas niet aan. In plaats daarvan propte ik ‘m onder een oksel. Eén mouw sleepte door een plas, precies langs een bonk kauwgom. Waarom weet ik dat nog? Toen pakte ik mijn fiets en reed naar huis. Onderweg viel mijn schooltas nog van de fiets. En toen ik de Tiendweg overstak, reed er auto zo hard voorbij door de plassen, dat ik een hele lading over me heen kreeg. Het kon me allemaal niks meer schelen. Niks! Want ik heb mijn besluit genomen.
Als ik thuis kom, is Smoky blij me te zien. Ik ook dat ik haar weer zie! Ik geef haar voorzichtig een dikke knuffel en doe haar halsband om. Ze heeft nog verband om haar buik zitten, want ze is pas geopereerd. Nu gaat het gelukkig alweer beter met haar.
Beneden in de hal van ons flat, kom ik Tony tegen. Hij woont op de 4e verdieping. Dat is zo’n pokkenjong, pestetter en dierenbeul. Haalt altijd vogelnestjes leeg en pest kleine kindjes. Zó iemand dus. Ik ben als de dood voor ‘m. Hij komt me tegemoet lopen. Ik schijt bijna in mijn broek van angst, want ik kan geen kant op. Al die tijd loop ik gewoon te huilen. De snottebellen komen uit mijn neus. Ik vouw ze af aan de mouw van mijn jas; wat kan mij het schelen. Tony maakt een rotopmerking tegen me en lacht me uit.
Net als we langs elkaar lopen, geeft ie zomaar Smoky een trap! Ze jankt. Ik vind het zo erg. Ik ben nog nooit ZO boos geweest! Ik ben ineens niet meer bang, alleen maar heel boos. Ik zal ‘m! Ik trek zo hard mogelijk aan zijn haar. Hij slaat me een bloedneus, maar dat maakte me alleen maar nog bozer. Ik geef hem een hele harde duw en hij valt met zijn hoofd tegen de liftdeur aan, precies tegen het ijzeren handvat. Zo, lekker. Als hij omhoog komt, stoot ik per ongeluk met mijn elleboog in zijn gezicht. Krijgt hij ook een bloedneus. Misschien denkt hij wel dat ik het expres heb gedaan. Daarna wil ik niet meer verder vechten. Het gaf best een fijn gevoel, maar nu is het genoeg. Even was ik van niemand bang. Kun ik dat gevoel maar bij me houden, dat ik van niemand bang ben.
Als ik uit de lift stap en op de galerij loop, zie ik mama van de andere kant aan komen lopen. De bushalte is aan die kant van het flat. Ik ben blij dat ik haar zie. Ze ziet mijn bloedneus en pakt snel een zakdoekje uit haar tas. Ze veegt mijn neus schoon. Ze ziet de klit in mijn haar zitten. Vragend kijkt ze me aan. “Meissie, wat heb je nou toch in de je haar zitten?” Ik hoef er geen moeite voor te doen, de tranen rollen uit zichzelf uit mijn ogen. Ze geeft me een stevige pakkerd. “Hebben die rotjongens dat weer gedaan?” Ik knik. “Dat moet ophouden,” zegt ze. Dat vind ik nou ook.
Ik heb haar nog niets verteld van mijn plan om nooit meer terug naar die school te gaan. Als ik het niet durf te zeggen, schrijf ik het wel op een briefje en geef ik dat aan papa en mama. Binnen knipt mama het zuurtje uit mijn haar.
“Heb je misschien zin om iets leuks te doen vanmiddag? Iets bakken misschien? Of heb je huiswerk?” Huiswerk? Ik heb nooit meer huiswerk, maar ja, dat weet zij dus nog niet. Ik schud mijn hoofd. “Iets bakken dan maar?”zegt ze. “Haal jij dan nog wat boodschappen voor me? Dan ga je na het bakken lekker douchen, kun je meteen je haren wassen en trek je vast je pyjama aan. Kun je een beetje op tijd naar bed vanavond, want je hebt vannacht weer zo liggen spoken.” Ik vind alles best, wanat ik ga toch nooit meer terug naar die school.
Lief dagboek
Nadat ik dus ruzie met Tony had gemaakt, mocht ik van mama cake bakken. Eerst ben ik nog boodschappen voor haar wezen doen. We vonden de cake alle vier erg lekker. Nee, vijf, want Smoky heeft er ook nog van gegeten. Papa heeft gezegd dat ik morgen niet naar school hoef, want hij gaat me ziek melden. Ik heb een briefje op het kussen bij papa gelegd. Daarop staat dat ik nooit meer terug naar school ga. En dat daar niet over valt te praten. Punt. Uit. Hij heeft me net een slaappilletje gegeven. Fijn dat ik morgen thuis blijf.
Wat daarna gebeurd is, kan ik me niet meer herinneren. Heeft mijn vader de huisarts gebeld? Of mijn psychiater in het SKZ? Ik heb er werkelijk geen idee van. Alles schreef ik op in mijn dagboek. Wat ik at, hoeveel scheten ik op mijn kamer liet, maar toen er echt dingen gingen gebeuren, bleven de bladzijden schreeuwend leeg.
Dat weet ik trouwens pas sinds kort, dat die pagina’s leeg zijn. Meer dan dertig jaar heb ik al mijn dagboeken bewaard. Stapels heb ik ervan. Braaf overal mee naartoe verhuist. Sindsdien hebben al die dagboeken liggen verdrogen op de vliering. Natuurlijk zou ik aan mijn ouders kunnen vragen hoe alles daarna verlopen is. Die zullen het ongetwijfeld nog wel weten. Maar ik houd het maar zoals het nu is. Het is goed zo. Ik kan er prima mee leven.
)(*)(*)(*)(*)(*)(*)(*)(*)(*)(*)(*)(*)(*)(